Adriënne
von Speyr wordt op 20.09.1902 in de Zwitserse Jura in La
Chaux-de-Fonds geboren. Haar geboorte verloopt voor de moeder duidelijk
zeer pijnlijk, mogelijk een reden voor de afwijzing die zij van haar
moeder bijna tot haar dood krijgt. !De
dagelijkse pesterijen en verwijten door haar moeder verdraagt ze zonder
tegenspraak met de hulp van een geheimzinnige Engel,
die haar zegt hoe ze zich gedragen moet, hoe ze moet bidden, die haar
in de gehoorzaamheid en de boete inleidt en haar wel meer dan slechts
één voorgevoel van Gods geheimenissen meegeeft.
Voor pasen is zij altijd ziek: de engel zegt dat het vanwege goede
vrijdag is. H. Ignatius von Loyola ging. Met hem zou zich nog
een heel vertrouwde verhouding ontwikkelen. Op school is ze altijd een
van de besten, vaak klassevertegenwoordiger. Maria- |
Van dit visioen houdt ze
haar leven lang nog een wond onder haar linker
borst over. De vakantie brengt ze door in de Waldau in de buurt van
Bern. Daar leidt haar oom, prof. Wilhelm von Speyr,
een van de grootste krankzinnigengestichten van Zwitserland. Onbevreesd
bezoekt ze reeds als kind de zieken en werkt zegenrijk onder hen. Jaren
later staat ze er op haar bruiloft temidden van deze zieken te vieren. Long-tuberculose Onder de overgrote belasting
stort ze in 1918 met een dubbelzijdige longtuberculose in. De arts
geeft haar nog maar weinig maanden te leven. Twee jaar sanatorium in
Leysin, geen geld, nauwelijks het nodige om aan te trekken, haar moeder
komt haar bijna niet bezoeken. Ze leert Russisch, leest Dostojewski.
Tegen elke verwachting in wordt ze weer gezond. Haar lichamelijke
zwakheid dwingt haar echter de medicijnenstudie voorlopig achterwege te
laten. Eind 1920 maakt ze als vervanging een verpleegsterscursus mee.
Haar moeder is intussen met haar drie zusters naar Basel getrokken.
Adriënne volgt in augustus 1921, meldt zich ondanks de
onderbreking van drie jaar bij het meisjesgymnasium aan, mag de school
na een korte proeftijd bezoeken en sluit haar reeds na 1 1/2 jaar met
het eindexamen af. De voortdurende speldenprikken van haar moeder
brengen haar op de rand van vertwijfeling, zo dat ze overweegt zich
vanaf de spoorbrug in de Rijn te storten. Thuis nauwelijks geduld,
heeft ze buitenshuis veel vrienden, in deze tijd in het bijzonder Heinrich
Barth, de broer van Karl Barth en de
latere filosofieprofessor. Na het eindexamen is ze vast besloten
medicijnen te gaan studeren, ook tegen het verzet van haar moeder en de
hele familie in. |