De latere jarenDe latere jaren

De Medicijnenstudie

Ondanks ontbrekende financiële steun en ondanks alle tegenstand van de kant van haar moeder, die haar een loopbaan als bankmedewerkster toebedacht en de passende echtgenoot reeds uitgezocht heeft, begint zij medicijnen te studeren. De medicijnenstudie – overdag bijwonen van de colleges en cursussen, geld verdienen door bijles-uren, het voeren van de huishouding, 's nachts de boeken bestuderen – bereidt haar in het bijzonder genoegen in de vakken die met mensen van doen hebben. Zij sluit in deze tijd vriendschappen voor het leven met Adolf Portmann, de later beroemde professor in de dierkunde, met de chirurg prof. Franz Merke en met haar vereerde leraar prof. Gerhard Hotz.

De huwelijken

In 1927 kan zij zich door een gift voor het eerst vakantie veroorloven. In San Bernardino treft ze de weduwnaar geworden hoogleraar geschiedenis, prof. Emil Dürr, die gelijk op haar verliefd wordt. Aan de druk van alle bekenden geeft ze uiteindelijk toe en trouwt hem, die twee kinderen meebrengt, uit medelijden. Een jaar na de bruiloft doet ze haar staatsexamen medicijnen. Zij wonen in het huis „Auf Burg“, Münsterplatz 4.

Münsterplatz 4

In de loop der jaren leert zij haar man liefhebben, zo dat zijn plotseling verongelukken in 1934 – hij valt uit een rijdende tram – haar vreselijk raakt. Weer staat ze dicht bij zelfmoord. Prof. Merke helpt haar door deze zware tijd heen. In 1936 trouwt zij een leerling van Dürr, Werner Kaegi, de latere hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Basel.

De bekering

In het jaar 1940 komt de jezuïet Hans Urs von Balthasar als studentenpastor naar Basel. Een gemeenschappelijke vriend brengt de ontmoeting van Adriënne met hem tot stand. Op het terras boven de Rijn spreken zij over de katholieke dichters Claudel en Peguy, die Balthasar juist in het Duits vertaalde. Daarbij uit ze de wens, ook katholiek te willen worden. In het daaropvolgende onderricht is het alsof er sluizen geopend worden. Alles wat haar onderwezen wordt, schijnt zij reeds geweten te hebben, zo dat ze het nu slechts hoeft te beamen. Op 1 november, het feest van Allerheiligen, wordt ze gedoopt. Prof. Albert Beguin, hij wordt later haar vormsel-peetvader, helpt haar in de eerste tijd, als de door de bekering geschokte familie zich aanvankelijk van haar afkeert. In de volgende jaren ontwikkelen zich vriendschappen met Romano Guardini, Hugo Rahner, Henri de Lubac, Annette Kolb, Reinhold Schneider, Gabriël Marcel. Geleidelijk wint ze ook weer de genegenheid van haar familie, in het bijzonder ook die van haar moeder, die zij steeds vaker bezoekt. Door zware ziekten getekend, kan zij haar sinds 1931 gevoerde artsenpraktijk bij de middelste rijnbrug weldra alleen nog 's middags, later helemaal niet meer, uitoefenen. Ondanks de sterk ingekrompen werkzaamheid behandelt ze dagelijks 60-80 patiënten. Haar naam ook in hopeloze gevallen hulp te kunnen bieden, breidt zich over heel Basel uit. Daarbij beperkt zij zich niet tot het puur geneeskundige, maar behandelt de hele mens, geneest huwelijken, voorkomt tegen de duizend vruchtafdrijvingen, zorgt voor de ongehuwde moeders, behandelt de armen om niet.

home