In deze wereld van verscheidenheid zijn geen twee gezichten identiek, noch twee karakters, noch twee persoonlijkheden. In alle eeuwen is het het geloof van de wijze geweest, en de realisatie van de grootste intelligenties, dat er eenheid is in het schema der dingen, en dat harmonie het geheel van het bestaan beheerst, wat zijn evolutie vanuit een enkele bron van activiteit bewijst; en dat de bron, waaruit alles ontspringt, een onderscheiden en bepaalde individualiteit is, zoals bewezen wordt door de onderscheiden individualiteit van elk geschapen ding. In elk ziet men 'ik', bewust van zijn afzonderlijike, onderscheiden en eigensoortige identiteit.
Geen twee rozen, zelfs van dezelfde stam, zijn precies eender. Geen twee blaadjes zijn identiek. En hoe breder onze studie van het menselijk karakter wordt, hoe sterker de overtuiging groeit dat elk menselijk individu op afstand is, onverkend en onbekend. Desalniettemin, net zoals we een hele variëteit aan bloemen met de naam van 'roos' noemen, zo kunnen we vaag generaliseren en menselijke wezens verdelen in variëteiten, onderscheidbaar van elkaar in hun algemene houding tegenover de andere sexe.
We zien de idealist, verbeeldingsvol, een aanbidder van schoonheid, wiens hart geraakt wordt door iemand van de andere sexe die zijn idealisme aanspreekt, zichzelf verliezen in de gedachte aan haar. De schoonheid die hij voor zich ziet is het voedsel van zijn liefde. Door deze schoonheid wordt zijn liefde onderhouden. Maar zodra zijn hart ervan beroofd wordt, verzwakt zijn liefde. En wanneer zijn ideaal ophoudt een ideaal in zijn ogen te zijn, sterft zijn hart.
We zien de kunstenaar in liefde, een gevat en pienter mens, verfijnd en kieskeurig, maar ook affectief, en met intense gevoeligheden die onmiddellijk antwoorden op schoonheid. Fijn en toch grof, is hij vlug met beminnen en toch in staat zijn affectie te verbergen. Hij is klaar om vriendelijk te zijn tegen haar die hem bemint, en zijn aangetrokkenheid te verbergen voor haar die hem het meest aantrekt. De kunstenaar in liefde wordt aangetrokken door schoonheid en gratie. En overeenkomstig zijn evolutie en de gewoonten van zijn omgeving, is hij geïnteresseerd in alles wat hem voortreffelijk schijnt, beminnelijk in manieren, in vorm of in spraak.
Dan zien we een derde type, dat dol is op vrouwen zonder veel verschil tussen hen te zien of te onderscheiden wie wie is. Op welke vrouw zijn blik ook valt, hij ziet haar naakt. In het beminnen van een vrouw bemint hij niet het menselijk wezen, maar simpel de vrouw. Zijn emoties zijn dood. Hij is niet geïnteresseerd in haar. Hij vindt haar eenvoudig een manier voor zijn eigen zelf-expressie.
Een vierde type is ruw en bruut. Als hij aan een vrouw denkt, is het om haar in gedachten te genieten. Hij is lomp in zijn daden tegenover vrouwen, gepassioneerd, wellustig. Hij is niet alleen ongeïnteresseerd en onachtzaam voor haar gevoelens, maar hij schrikt er niet voor terug actief pijn toe te brengen, als hij maar zijn eigen bevrediging vindt.
En dan zien we nog een ander type mens, die misschien alleen minnaar genoemd moet worden. Deze mens is niet lichtgevoelig, hoewel vriendelijk en sympathiek voor allen. Maar als hij eenmaal bemint, is hij klaar om vergif of nectar te aanvaarden uit de handen van zijn geliefde. En wanneer hij eenmaal zijn liefde aan zijn geliefde verklaart, en haar in zijn hart houdt, kan hij geen ander toelaten dan haar alleen. Terwijl de idealist geboeid wordt door de schoonheid van haar persoonlijkheid, ziet deze minnaar naar de schoonheid van zijn geliefde's ziel. Zijn liefde is zo heilig voor hem als zijn religie. Zij die hij bemint is deel van zijn eigen wezen, en in haar leven leeft hij. Liefde is voor hem een eeuwigdurende band hier en hiernamaals. Dit is voor hem het beste bewijs van het leven na de dood.
Volume III: THE ART OF PERSONALITY, deel 2,
sectie 5 [PJB 26-10-2004] |
www.peterdebruin.net |