Pearls from the Ocean Unseen
Hazrat Inayat Khan
Soefisme Het doel van het leven "Zalig de armen van geest" "Zalig die treuren" "Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij" Oorzaak Hogere bereiking Aanbidding De gebedsvolle houding Gebed |
Soefisme is niet een religie, want het gaat voorbij de beperkingen van de overtuigingen en geloven die de verscheidenheid van religies in de wereld vormen. Soefisme is, kort gezegd, een veranderde kijk op het leven. Het is als het beschouwen vanuit een vliegtuig van een stad waarvan men de straten heeft gekend en doorlopen, en die men toch nooit eerder in één blik geheel heeft overzien.
De idee van de soefi is het leven te beschouwen door zichzelf erboven te verheffen. Als een mens pijn lijdt, hoe kan hij de pijn van een ander verlichten? Als iemand reeds met een last beladen is, hoe kan hij een anders last op zich nemen? Als een persoon zelf twistziek is, hoe kan hij vrede brengen tussen anderen die vechten? Daarom beschouwt een soefi het als noodzakelijk te leven in de wereld, en tegelijk niet te behoren tot de wereld. Terwijl de yogi het leven van een adept leeft in het woud of in een berggrot, leeft een soefi het in de wereld. Want hij beseft dat om het hart op te wekken tot menselijke sympathie, men zelf de moeiten en verantwoordelijkheden moet ervaren van te leven in de wereld, en zich moet realiseren dat de mens niet alleen voor zichzelf leeft, maar dat zijn grootste vreugde moet zijn iedere weldaad en geluk in het leven te delen met anderen.
Dit proces van het beschouwen van het leven zowel van onderen als van boven maakt zijn inzicht scherp. Hij kent niet alleen de natuurwet die allen kennen, maar hij verstaat de innerlijke wet die achter alles werkzaam is, wat hem een inzicht in dingen geeft en zijn sympathie voor anderen wekt.
De God van de soefi is het enige Wezen dat bestaat. Zijn leraar is de geest van innerlijke leiding; zijn heilig boek is het geschrift der natuur, zijn gemeenschap is de gehele mensheid. Zijn religie is liefde. Er is geen God van enig volk die niet zijn God is, geen geestelijk leraar van enig geloof die niet zijn leraar is. Er is geen heilige schrift die hij niet aanvaardt, want hij is de aanbidder van het licht en de volgeling van de liefde, en toch is hij vrij van alle onderscheiden en verschillen van de wereld.
De verscheidenheid van namen in het universum is voor hem een sluier van illusie die de eenheid bedekt, het éne leven. Slechts Eén leeft, en alle manifestaties zijn voor hem het verschijnsel van dat ene leven. Alle dingen die worden geboren, gemaakt en gevormd, zijn als bellen in 's levens oceaan. In plaats van te kijken naar hun begrenzingen, ziet hij in hen het onbegrensde leven.
De God van de soefi is zijn goddelijk ideaal waaraan hij al wat goed en schoon is toekent in volkomenheid; en hijzelf staat voor Hem in nederigheid bewust van zijn onvolkomenheid, zijnde een ziel, vrij om de hemelen te doorkruisen, nu gevangen op aarde in het fysieke lichaam. Zijn doel in het leven is de gevangen ziel te bevrijden van de knechtschap van begrenzingen, wat hij bereikt door de herhaling van de heilige namen van God, en door de voortdurende gedachte aan zijn goddelijk ideaal, en een steeds groeiende liefde voor de goddelijke Geliefde totdat de beminde God met Zijn volmaaktheid verschijnt voor zijn ogen, en zijn onvolmaakt zelf uit het zicht verdwijnt.
Dit noemt hij Fanà, het opgaan in het ideaal. Teneinde het einddoel te bereiken verheft hij zijn ideaal geleidelijk, eerst tot Fanà-fi-Shaikh, het ideaal gezien in een sterveling wandelend op aarde, en hij oefent zichzelf als een soldaat voor de strijd in toewijding aan zijn ideaal.
Dan komt Fanà-fi-Rasoel, als hij zijn ideaal ziet in de geest, en hij Hem afbeeldt in alle voortreffelijkheid, en Hem bekleedt met schone eigenschappen die hij zelf wenst te verkrijgen. En hierna verheft hij het tot Fanà-fi-Allah, de liefde en toewijding voor dat ideaal dat voorbij eigenschappen is, en waarin de volkomenheid van alle eigenschappen ligt.
De soefi weet dat vooruitgang in iedere richting van het leven afhangt van het ideaal. Zo hoog als iemands ideaal is, zo hoog stijgt hij in het leven. Dan ziet hij aan het eind dat ieder ideaal door hemzelf gemaakt was; hij is de schepper van ieder ideaal dat hij verlangde voor zijn hoge bereiking. Maar het ideaal zelf is een beperking van het volkomen Wezen, want er is `jij' en `ik' in. Dan komt het breken van het ideaal als de uiteindelijke bereiking, wanneer het ego zich realiseert Humamanam, `Ik ben alles.'
Er zijn twee soorten van mensen in de wereld: de aanschouwers van het leven en de studenten van het leven. De eerste groep kan vergeleken worden met die mensen die naar een theater gaan en een komedie of tragedie zien opvoeren, en erdoor tot lachen of tranen bewogen worden. De tweede groep kan vergeleken worden met hen die opstijgen in een vliegtuig en in één blik een hele stad overzien waar ze tot dan toe slechts een straat tegelijk hadden gezien. De studenten van het leven begrijpen de reden van de komedie en tragedie, terwijl de aanschouwers van het leven er alleen een voorbijgaande indruk van krijgen.
Hierover zegt de koran: "Wij hebben uw sluier van u weggenomen, alzo zal uw blik scherp zijn." Wanneer dit gebeurt wordt de aanschouwer van het leven tot student van het leven. Wij vragen onszelf soms af, `Wat is het doel van het leven? Is het om te eten, drinken, en plezier te maken?' Zeker niet. De dieren doen dit, en de mens is een hogere schepping dan de dieren. Is 's levens doel dan om een engelwezen te worden? Dit kan evenmin het geval zijn, want de engelen werden eerder geschapen dan de mens, en zijn dicht bij God, en prijzen Hem voortdurend.
De mens moet daarom zijn geschapen voor iets anders dan de dieren of de engelen; want als de mens vanwege zijn vroomheid werd als een engel zou hij niet het doel hebben vervuld waartoe hij geschapen was. De mens is geschapen opdat hij in zichzelf menselijkheid moge wekken, sympathie, broederschap, liefde, en vriendelijkheid voor zijn medemens.
Hij kan denken dat hij vriendelijk en sympathiek is, maar dan maakt hij daarmee de grootst mogelijke vergissing, want vriendelijkheid is relatief. Dit kan toegelicht worden met een verhaal dat in India verteld wordt van een Afghaanse soldaat, die eens samenreisde met een brahmaan. De brahmaan, die een zachtmoedig en onschuldig mens was, vol zorg niet het kleinste van Gods schepping te verwonden, was tot zichzelf het woord Daya aan het herhalen, wat betekent `vriendelijkheid'. De Afghaan, die een krijgsman was en alleen de ruwe kant van het leven verstond, vroeg hem wat het woord betekende. De brahmaan legde uit dat het woord hetzelfde was als Rahm in zijn taal. "Aha," riep hij uit, "nu begrijp ik heel goed wat het betekent. Ik herinner mij dat ik eens in mijn leven vriendelijk was, want op het slagveld zag ik een gewond man schreeuwen in doodsstrijd, en ik was aangedaan, en stak mijn dolk door hem en eindigde zijn lijden."
De aanspraak vriendelijk en sympathiek te zijn is als een waterdruppel die zegt `Ik ben water', maar die de oceaan ziende zijn nietigheid beseft. Evenzo, wanneer een mens volmaaktheid aanschouwd heeft, beseft hij zijn tekortkomingen. Het is dan dat de sluier van voor zijn ogen wordt opgeheven en zijn blik scherp wordt. Hij vraagt zichzelf dan af: `Wat kan ik doen dat ik deze liefde en sympathie in mijn hart kan wekken?'
De soefi begint met te beseffen dat hij dood en blind is, en hij begrijpt dat alle goedheid zowel als alle kwaad van binnen komt. Rijkdommen en macht kunnen verdwijnen omdat zij buiten ons zijn, maar alleen dat wat binnenin ons is kunnen we ons eigen noemen. Teneinde liefde en sympathie in onze harten te wekken moeten we ons offers getroosten. We moeten onze eigen zorgen vergeten teneinde mee te voelen met de zorgen van anderen.
Om de honger van anderen te verlichten moeten we onze eigen honger vergeten. Iedereen werkt voor zelfzuchtige doeleinden, niet gevend om anderen, en dit alleen heeft de ellende vandaag in de wereld gebracht. Als de wereld evolueert van onvolmaaktheid naar volmaaktheid, behoeft zij alle liefde en sympathie; grote tederheid en oplettendheid is nodig van ieder van ons. Het hart van iedere mens, goed of kwaad, is het verblijf van God, en zorg moet worden betracht nooit iemand door woord of daad te verwonden. We zijn slechts voor een korte tijd in deze wereld; velen zijn hier vóór ons geweest, en zijn weer gegaan, en het is aan ons te zorgen dat we een indruk van het goede achterlaten.
De woorden `arm van geest' zijn een onbevredigende vertaling, en geven niet de ware betekenis van de tekst. In het origineel staan bepaalde woorden die niet nauwkeurig vertaald kunnen worden. In soefi-termen wordt deze armoe van geest Halim Taba genoemd, wat betekent mild van geest. De meer juiste betekenis van de woorden is `Zalig zijn de milden van ego', en dit is voortdurend de lering van Jezus. Over hemzelf spreekt de bijbel als `het Lam Gods', de betekenis uitdrukkend van de milde van ego, zoals een lam.
Het ego wordt gezien in de dierlijke schepping, veel sterker echter in de vleesetende dan in de plantenetende dieren. Het is zeer sterk in de leeuw, en in de hond die de aanwezigheid van een andere hond niet duldt wanneer hij een been eet. Olifanten daarentegen, de grootste van alle dieren, zijn gedwee en onschuldig, en gehoorzamen de opdrachten van mensen. Zij leven samen in kuddes, en vechten zelden. Hetzelfde geldt voor paarden en schapen.
Het ego beschouwend met betrekking tot het gehele bewustzijn, kijken we eerst naar de aarde en rotsen, de laagste vorm van leven, en merken op hoe stijf en hard, hoe onbeweeglijk en onbuigzaam zij zijn. Komend tot het water element zien we dat het meegaand is, en kan worden gegoten van één vat naar een ander. De loop van een rivier of stroom kan worden omgeleid naar een andere richting. Het is armer van geest dan de aarde, want het is een hoger element. Een meer verheven staat van bewustzijn behoort tot de armen van geest, de meegaanden en dienstbaren, dan tot de stijven en vastgezetten. Komend tot het vuur element, bevinden we dat het nog meegaander is. Het kan verkregen worden uit de rots en uit de atmosfeer, en het is dienstbaarder en meegaander. Lucht is nog weer meegaander en is overal, en de mens kan niet leven zonder haar. Ether is het hoogste element, en is ons het meest nabij, want het omgeeft ons en is binnenin ons.
Wij zeggen vaak `Ik mag hem niet', `Ik wens haar te vermijden', maar als we dit nauwkeurig beschouwen bevinden we dat het in allen hetzelfde element is dat we niet mogen: het ego. En als we ons naar onszelf keren om te zien of wij het in ons hebben, dan vinden we het daar ook. We zouden het daarom moeten vergeten in andere mensen, en onze aandacht eerst moeten richten op het fijnmaken ervan in onszelf; we zouden moeten besluiten ons huis schoon te hebben zelfs als anderen het hunne verwaarlozen. We zouden zorg moeten dragen van onszelf elke doorn weg te nemen die ons steekt in de persoonlijkheid van anderen. Er is een koranvers dat zegt: "Sta op midden in de nacht, en spreek met uw Heer ... Verdraag geduldig wat anderen zeggen." Dit is niet alleen een gebod 's nachts op te staan en te bidden, maar het betekent ook dat door 's nachts op te staan we het ego fijnmalen, want het ego vraagt zijn rust en gemak, en wordt gebroken als het deze onthouden worden. De mystici vasten om dezelfde reden.
De soefi's baseren hun gehele leer op het fijnmalen van het ego wat zij noemen Nafs-kushi, want daarin ligt alle magnetisme en kracht. Jezus Christus bedoelde deze macht van magnetisme toen Hij Zijn discipelen zei dat ze vissers van mensen zouden worden. Deze kan worden verkregen door de persoonlijkheid te ontwikkelen in armoe van geest.
De gedachte van treuren is onaangenaam voor de wereld in het algemeen. Mensen zeggen `Laat ons onszelf vermaken en gelukkig zijn; er is al zo veel droefenis in de wereld zonder dat we kiezen te treuren', en zij streven naar geluk op welke manier ze maar kunnen. Maar deze voorbijgaande en tijdelijke vreugden geven geen blijvend geluk, en de mensen die hen najagen zijn hetzij slapend of dood. Het ware geluk van de ziel ligt in het ervaren van de innerlijke vreugde, en zij zal nooit geheel tevreden zijn met uiterlijke schijngenoegens. Haar verbinding is met God, en niets dat in volkomenheid tekort schiet zal haar ooit bevredigen. De bedoeling van het leven is besef te krijgen van onze onvolkomenheden, en over hen te treuren. Het hele universum is in het klein binnenin de mens, en zoals de aarde is samengesteld uit land en water, zo is de geest van de mens als land en water, het water onder het land, en het land boven het water. Het land staat voor de gedachten en verbeeldingen, terwijl het water staat voor de gevoelens; en net zoals het water stijgt en daalt, zo is het met de emoties en gevoelens van de mens. De mensen die enkel 's levens lichte kant kennen, en die bang zijn in hun gevoelens geraakt te worden, vertegenwoordigen het land dat nooit door water doordrongen is. Als men een vreemd land wenst te zien moet het water worden overgestoken, en zo is het met hen die op reis willen gaan naar de ongeziene wereld; zij moeten het water van het gevoel oversteken, en het land moet worden doorboord opdat de wateren kunnen opkomen.
Shiva wordt soms afgebeeld met de heilige rivier stromend uit zijn hoofd, tonende dat de mens wordt als Shiva wanneer zijn gedachten niet alleen uit het hoofd komen, maar ook uit het hart. Het zijn de gedachten die aan de diepten van het hart ontspringen die inspiraties en openbaringen worden, en deze komen uit de harten van de ontwaakte zielen, door de soefi's genoemd Sahib-e Dil. De brengers van vreugde zijn de kinderen der smart. Iedere slag die we in het leven krijgen doorboort het hart en wekt onze gevoelens tot meevoelen met anderen, en iedere golf van gemak wiegt ons in slaap, en we worden besefloos van alles. Dit bewijst de waarheid van deze woorden, "Zalig die treuren".
Gedachte is de vastere vorm van gevoel, en moet worden gesmolten teneinde tot water te worden. Alle water is hetzelfde, maar als het bitter of zoet smaakt komt dat doordat een zeker aarde-element ermee vermengd is geworden; en zo is het met de emoties in het water van het gevoel die in contact zijn gekomen met de dingen van de aarde.
Er zijn twee soorten van mensen in de wereld: zij die van komedie houden en zij die van tragedie houden. Zij die van tragedie houden zijn de wijzen en bedachtzamen; niet omdat zij houden van wat tragisch is, maar omdat zij leven ervaren door de pijn van tragedie, en zij willen deze ervaring behouden ten koste van pijn.
Iedereen heeft een ideaal in het leven, en dat ideaal is de religie van zijn ziel, en tekortschieten in dat ideaal is wat we zonde noemen. De bedachtzame en serieus ingestelde mens berouwt zijn tekortkomingen in tranen, en bewijst zo dat hij levend is, terwijl de oppervlakkige mens boos is over zijn neergang, en klaar staat hun te verwijten die deze veroorzaakt lijken te hebben. Hij is schijnbaar dood. Dit toont dat het zegenrijk is te treuren over onze onvolkomenheden, en door zo te doen streven we naar volmaaktheid, en vervullen daarmee het gebod van Christus, "Weest gij volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is."
"Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij"
Deze woorden werden in de eerste plaats uitgesproken door Johannes de Doper met betrekking tot de komst van Jezus Christus. Maar daarnaast ligt er een geestelijke betekenis in de woorden `Koninkrijk der Hemelen'.
Alle dingen die tot een persoon behoren vormen zijn koninkrijk, zij het grote rijkdommen en macht, of geringe bezittingen. Het Koninkrijk der Hemelen betekent het volkomen bezit van iets, wanneer het bezetene in zichzelf voldoende is. Er was eens een bekende derwish in Gwalior, Mohammed Ghauth, die in de wildernis zat, ongekleed, en alleen at wanneer voedsel tot hem gebracht werd. Hij was met armoe geslagen in de ogen van de wereld, maar werd door allen gerespecteerd. Kwade dagen kwamen over Gwalior. De staat werd bedreigd door een machtige vijand, met een leger dubbel zo groot als dat van de heerser, die in zijn benauwdheid hulp van Mohammed Ghauth zocht. De heilige vroeg eerst in vrede gelaten te worden, maar toen nogmaals om zijn hulp gesmeekt werd door de Maharadja zelf, zei hij ten slotte: "Toon mij het leger dat jullie bedreigt." Zij leidden hem buiten de stad en toonden hem de enorme legermacht die optrok.
Mohammed Ghauth wuifde met zijn hand, het woord Maktul herhalend, `Word vernietigd.' Toen hij zo deed scheen het leger van de Maharadja immens toe aan het naderende leger, dat zich in angst omdraaide en vluchtte. Deze soefi-heilige was de bezitter van het Koninkrijk der Hemelen. Zijn tombe is nu in een paleis, en de koningen der aarde komen en buigen ervoor.
Het Koninkrijk der Hemelen is in de harten van hen die God verwerkelijken. Dit wordt in het Oosten herkend, en grote eerbied en achting wordt altijd betoond aan de heiligen.
Soefi Surmad, een groot heilige die opgenomen was in de aanschouwing van de Ene, leefde in de tijd van Aurangzeb, de grote Mogol keizer. Aurangzeb gebood dat Soefi Surmad naar de moskee zou komen. Op zijn weigering dat te doen, werd hij onthoofd op bevel van de keizer. Van dat moment af begon de ondergang van de Mogols. Dit verhaal toont dat de bezitter van het Koninkrijk der Hemelen zelfs als hij dood is macht heeft de koninkrijken der aarde ten val te brengen.
We zien deze zelfde waarheid in het verhaal van Krishna en Ardjoena. Ardjoena en zijn vijf broeders moesten alleen vechten tegen een machtig leger. De prins bezocht de God, en wilde het koninkrijk verzaken. Maar Krishna zei: "Nee, ge moet eerst terugwinnen wat ge verloren hebt, en kom dan tot Mij." En het verhaal vertelt verder hoe Krishna zelf de strijdwagen voerde, en de vijanden van Ardjoena werden verslagen, want de bezitter van het Koninkrijk der Hemelen was met Ardjoena.
Sprekend vanuit een metafysisch gezichtspunt kan het Koninkrijk der Hemelen verkregen worden door middel van bekering, berouw. Als we een vriend hebben beledigd, en hij keert zich van ons af, en wij vragen vergeving uit de grond van ons hart, zal zijn hart voor ons smelten. Als we daarentegen ons hart sluiten, raakt het bevroren. Berouw en vergiffenis vragen doen niet alleen de harten smelten van hen die we hebben beledigd, maar ook van hen in de ongeziene wereld. Deze werelden kunnen ook wetenschappelijk worden uitgelegd. Warmte doet smelten, terwijl koude doet bevriezen. Druppels water die vallen op een warme en op een koude plaats worden verschillend beïnvloed. De druppel op de warme plaats spreidt zich en wordt groter, dekt een grotere ruimte, terwijl een druppel op de koude plaats bevriest en begrensd wordt. Berouw heeft het effect van een druppel die zich spreidt in de warme omgeving: het brengt het hart tot uitdijen en alomvattend worden, terwijl het verharden van het hart begrenzing brengt.
De druppel duurt niet lang; zij breekt spoedig, maar met haar vergaan verenigt zij zich met de machtige oceaan. Zo is het met ons. Wanneer we door warmte van hart ons begrensde zelf kunnen breken, gaan we op in de Ene, de onbegrensde. Wanneer ons begrensde koninkrijk uit ons zicht verloren is, beërven we het Koninkrijk van God.
Er is een ingeboren verlangen in ieder menselijk wezen naar kennis. Het kind wil van alles de oorzaak weten, en stelt talloze vragen. Het verlangen naar kennis is, als onze ogen maar open waren om dit waar te nemen, zelfs in de planten. Het is dit verlangen dat het mineraal ontwikkelt tot plant, en de plant tot dier, en het dier tot menselijk wezen. Het is goed ontwikkeld in de mens, en volledig bereikt in de meestergeest. De soefi's zeggen dat de hele schepping plaatsvond om het verlangen naar kennis te bevredigen.
In de mens is dit verlangen nooit bevredigd. Hij wil altijd meer weten. Er is immer een rusteloos snakken in hem naar kennis. Dit komt doordat hij niet op de juiste manier naar de oorzaak zoekt; hij ziet slechts de uiterlijke oorzaken, en niet de oorzaak achter de oorzaak, en daarachter, de eerste oorzaak. Bijvoorbeeld, een man die van zijn vriend vervreemd is geraakt ziet misschien alleen de oppervlakkige oorzaak, en noemt zijn vriend onvriendelijk, of hij moge zelfs toegeven dat hij zelf fout was, of hij kan nog dieper gaan en zeggen dat zij vanwege een zekere planetaire invloed niet vriendschappelijk kunnen zijn; toch is hij niet doorgedrongen tot de oorzaak van deze oorzaak.
Als we de natuur juist bestuderen zullen we bevinden dat haar ganse wezen wijsheid is; het leven zelf is wijsheid. Kijk naar de verfijnde bouw van het oog, en de bescherming eraan geboden door het ooglid. Bewijst dit niet dat de wijsheid van de natuur veel verder ontwikkeld is dan de wetenschap en kunst van de mens? Is de mens ooit in staat geweest te scheppen wat niet in de natuur is? We weten dat de regen valt en de grond bewatert, en de planten doet groeien, en we zeggen dat de regen de oorzaak van dit alles is, maar als we dieper zouden delven zouden we de oorzaak van de regen vinden. Zelfs dan blijft de innerlijke oorzaak verborgen.
Om deze reden leerden de religies het Godsideaal, opdat de eerste oorzaak gezocht zou worden door het najagen van God.
Het is wanneer de mens de gedachte van dualiteit verloren heeft en zich één voelt met de hele schepping, dat zijn ogen geopend worden en hij van alles de oorzaak ziet. Een wetenschappelijk mens komt naar voren en beweert een nieuwe en wonderbare ontdekking gedaan te hebben, maar zoals Salomo zei, er is niets nieuws onder de zon. Christus zei dat hij niet gekomen was om een nieuwe wet te geven, en Mohammed zei dat hij gekomen was om dezelfde wet te openbaren die gegeven was door de leraren in het verleden, die misvormd was geraakt, misverstaan, en vergeten door haar volgers. De mystici hebben alle kennis vanaf het begin bezeten, en er toch nooit zelf aanspraak op gemaakt, erkennende dat alle kennis wordt bezeten door enkel één Wezen en dat het altijd zo zal zijn.
Wat bovennatuurlijk genoemd wordt wordt natuurlijk voor degene die begrijpt, maar voor de onwetende blijft het bovennatuurlijk. Hij noemt het een wonder of een verschijnsel als hij er in gelooft; anders schimpt hij er op.
Er is een licht in iedere ziel. Het vraagt enkel dat de wolken die het verbergen zich oplossen, om uit te kunnen stralen. Dit is het licht van openbaring. Het is als een lantaren voor ons, het verlicht iedere donkere hoek die we wensen te onderzoeken, en geeft een antwoord op elke vraag die we stellen. Dit licht kan alleen schijnen waar het hart zuiver is, en teneinde het hart te zuiveren heeft de soefi voor elk individu een contemplatief proces dat bij zijn ontwikkeling past.
Er is een schoon Indiaas verhaal dat de betekenis van dit licht illustreert. Er wordt gezegd dat er een zekere soort cobra is die een diamant in zijn hoofd heeft, en wanneer hij de rimboe intrekt neemt hij de diamant uit en plaatst hem op een boom; en door middel van zijn licht zoekt hij alles uit wat hij wil hebben, en wanneer hij klaar is plaatst hij de diamant terug in zijn hoofd. De cobra staat voor de ziel, en de diamant voor het licht van inspiratie dat haar leidt.
Dezelfde waarheid wordt verbeeld in het verhaal van Aladdin en de wonderlamp. De prinses die hij bemint staat voor het ideaal van zijn ziel, en de lamp die hij moet vinden was het licht van innerlijke leiding, dat, eenmaal gevonden, hem zou voeren naar de bereiking van zijn ideaal. Aanvangen op het geestelijk pad is als afdalen in de donkerte, daar de mens niet weet wat hij vinden zal.
Mystici in het Oosten hebben vele jaren in de wildernis besteed aan deze geestelijke speurtocht, en zijn later te voorschijn gekomen om de weg aan de mensheid te tonen. Dit is echter een pad dat niet onderwezen kan worden; het moet gerealiseerd worden, want taal is zelfs nog ongeschikt om de ervaring van het hart uit te drukken, dus hoe kan dan de ervaring van de ziel van haar hoogste bereiking in woorden worden uitgelegd?
Hogere bereiking in de materiële zin van het woord is eenvoudig uitgelegd: als we honderd pond bezitten kunnen we hopen op de hogere bereiking van tweehonderd, of we kunnen hogere bereiking zien als een opklimmen in de sociale wereld. In spirituele zaken is er niet iets dat we kunnen herkennen als hogere bereiking. Het streven naar hogere bereiking op het geestelijk pad is gelijk het schieten van een pijl in de mist. We weten dat we hem hebben afgeschoten, maar niet waarheen hij is gegaan, of waar hij is ingeslagen. Zo is het met onze geestelijke vooruitgang. We kunnen niet zien waar we zijn, of hoe ver we zijn gevorderd op het geestelijk pad, want er is niets te tonen. Sommige mensen zeggen dat hogere bereiking op het geestelijk pad betekent gemeenschap met God. Maar dit zou de agnosticus niet bevredigen, want God is voor hem een vreemde, en hij zou geen gemeenschap met een vreemde wensen. Sommigen zouden reizen langs dit pad als zij hun wereldse verlangens konden bereiken, weelde of roem. Aan hen kan het antwoord gegeven worden: zoek dingen der aarde op aarde, en hemelse dingen in de hemel.
Er zijn sommigen die dit pad volgen teneinde occulte en psychische krachten te verkrijgen, maar de bereiking van deze krachten is niet noodzakelijk hogere bereiking. Er zijn slechts enkelen die langs het pad reizen voor hogere spirituele bereiking.
Wat dan is hogere bereiking? Als we kijken naar onze vijf vingers, beseffen we dat al de macht in hen komt van de éne arm. Als we willen komen tot hogere bereiking in het geestelijk leven moeten we het gebied van het abstracte binnengaan, want daar vinden we alles. We moeten komen tot de realisatie van het éne leven stromende door alles. Tot op zekere hoogte bereiken we de realisatie van eenheid door contemplatie, religie en gebed; maar wat het meest noodzakelijk is is oprechtheid in onze levenswijze. Wat we zijn is waar het werkelijk om gaat; contemplatie en meditatie helpen daarbij, maar onze levenswijze is het allerbelangrijkst, oprechtheid in onze daden, en het leven leven in praktijk en niet in theorie.
Er wordt in India een verhaal verteld over de jeugd van Bullah Shah, een groot heilige. Als kleine jongen ging hij naar school, en moest het alfabet leren. Hem werd de eerste letter gegeven, Alif, het cijfer 1 (een rechte lijn), en hij kwam nooit verder dan deze ene letter. Zijn meester was wanhopig, evenals zijn ouders. Ten slotte werden ze hem moede, en hij ging leven in de jungle. Na vele jaren keerde hij terug en zocht zijn oude meester op. Hij vertelde hem dat hij nu Alif had geleerd, en had hij nog iets anders te leren? Hij maakte dan het teken Alif op de muur, zeggende: "Kijk, is het juist?" Terstond barstte de muur in tweeën, het teken Alif makend. Bij het zien van dit verschijnsel riep de meester uit: "Gij zijt mijn leraar; ik ben uw leerling."
Van dit verhaal leren we wat het feitelijk betekent te realiseren wat eenheid is, want we zien de één altijd. Twee is een en een, en zo is het met drie, vier of vijf, honderden of duizenden; uiteindelijk zijn alle getallen, zelfs miljoenen en miljarden, enkel veelvouden van één. Zo kunnen we zeggen dat hogere bereiking is: de realisering van eenheid.
Er zijn drie aspecten van aanbidding: de aanbidding van God in de hemel door hen die Hem als een afzonderlijk wezen begrijpen; de aanbidding van God op aarde, als een god of godin, in de vorm van een afgod, of van een zeker wezen dat wordt beschouwd als incarnatie van God en dat wordt aanbeden door de menigten; en de aanbidding van de God binnenin, het innerlijkste zelf van ons wezen. Het is dit aspect van God dat wordt begrepen door de soefi's, de vedantisten, en de grote leraren zoals Christus en Mohammed.
In het begin onderwezen de grote meesters de aanbidding van een concreet voorwerp aan hen die geen hoger ideaal van aanbidding konden begrijpen, teneinde hen omhoog te leiden tot het Godsideaal, dat zij uiteindelijk mochten komen tot kennis van de God binnenin.
Er zijn sommigen die beseft hebben dat het innerlijkste zelf God is, en die zeggen `Waarom zouden we God benaderen in vormen van aanbidding?', gelovend dat zij zichzelf voldoende zijn. Deze zelfkennis kan de mens hetzij doen verdwalen of tot volmaaktheid leiden. Zij leidt hem zelden tot volmaaktheid, maar doet hem dikwijls verdwalen, want hoewel de mens onbegrensd is in de ongeziene wereld, is hij in de uiterlijke wereld een zeer beperkt wezen. Hij is afhankelijk van de hele schepping rondom hem, en is in alle opzichten aangewezen op zijn omgeving. Aan het ene uiteinde van het koord is hij onbegrensd en zelf-toereikend; aan het andere einde is hij begrensd en afhankelijk. Het is daarom een grote vergissing van de mens te beweren zelf-toereikend te zijn. In moslimtermen worden deze toestanden Allah en Bandeh genoemd. De Allah toestand is de onbegrensde en zelf-toereikend, en de Bandeh toestand is de begrensde en afhankelijke. Zoals 's mensen ideaal is, zo is zijn stand van ontwikkeling. De mens die enkel in zichzelf geïnteresseerd is is erg smal en beperkt, terwijl de mens die zijn belangstelling heeft uitgebreid tot zijn familie en omgeving groter is; terwijl hij die haar nog verder uitgebreid heeft tot zijn natie nog groter is, en hij die haar tot de wereld in haar geheel uitbreidt is de grootste. Maar in al deze gevallen is de mens begrensd. Het is net zo met materiële idealen: de ene persoon kan tevreden zijn met honderd pond, terwijl een ander een miljoen kan nastreven; overeenkomstig zijn ideaal, zo wordt de mens.
Het hoogste ideaal van de mens is het onbegrensde, onsterfelijke zelf binnenin te realiseren. Er is geen behoefte aan enig hoger ideaal, want wanneer de mens dit ideaal in het oog houdt groeit hij en wordt alles wat hij wil zijn, en op den duur bereikt hij die vrede die het verlangen is van iedere ziel.
De aanbidding van God doet de ziel groeien naar volmaaktheid toe. Dit wordt verklaard in de woorden van Sa'adi, die zegt: "Geprezen zij Allah, wiens aanbidding het middel is om Hem naderbij te komen, en in wiens dankzegging een groei van weldaden ligt. Iedere inademing verlengt het leven, en iedere uitademing wekt het lichaam op. Zo zijn in iedere ademtocht twee zegeningen bevat, en voor elke zegening is een afzonderlijke dankzegging verschuldigd."
Er zijn vijf houdingen die door verschillende klassen van mensen aangenomen worden met betrekking tot gebed. Op de eerste plaats is er de lofprijzende houding van hen die dankbaar zijn voor hun dagelijks brood. De tweede klasse van mensen zijn zij die niet alleen dankbaar zijn voor materiële voordelen, maar die ook hopen op macht en aanzien, of op vergeving van hun zonden. De derde klasse van mensen zijn zij wier ogen geopend zijn, die de schoonheid van God herkennen in de natuur en in alles rondom hen, en Hem verheerlijken vanwege die schoonheid.
De vierde klasse van mensen zijn zij die de grootheid van God herkennen in zijn macht, die in staat is te zorgen voor heel zijn schepping, van de mens tot de kleinste worm of kiem. En in de vijfde klasse zijn de mystici en denkers. Hun houding betreffende gebed is veel hoger dan die van de vier vorige klassen; zij begrijpen de waarheid van het wezen van de mens: dat God en mens niet gescheiden zijn. Vooraanstaand onder hen zijn de soefi's. Veel mensen die vrijdenker zijn, en dit begrip hebben, geven niet om gebed, en sommigen zeggen zelfs: `Tot wie zouden we bidden?' De soefi realiseert zich de waarheid van zijn wezen, en zijn hele leven wordt een houding van gebed, ondanks zijn vrije gedachte en zijn uitstijgen boven goed en kwaad, juist en verkeerd. Als iemand liefheeft, kan hij in de menigte zijn en toch onbewust van hen rondom hem, geheel in beslag genomen door de gedachte aan de geliefde; en zo is het met de liefde tot God. Hij die God liefheeft moge in de menigte zijn, toch, zijnde in de gedachte aan God is hij in afzondering. Voor zo iemand maakt de menigte geen verschil. Sa'adi zegt: "Gebed is de uitbreiding van het begrensde wezen tot het onbegrensde, het dichter naderen van de ziel tot God."
Hazrat Ali, de eminentste onder soefi's van het verleden, zegt "Het zelf kennen is God kennen", toch bracht hij veel van zijn dag en het merendeel van zijn nachten in gebed door. Het gebed van de soefi is zijn reis naar het eeuwige doel, zijn verwerkelijking van God.
Nu komt de vraag op hoe deze gebedsvolle houding in het leven te bereiken. Op de eerste plaats, voor hen wier gebed lofprijzing is, als hun hele leven een gebedsvolle houding wil aannemen dan moeten zij deze lof en dankbaarheid meedragen tot in de kleinste details van het leven, en zich dankbaar voelen voor elke kleine daad van vriendelijkheid hun door iemand gedaan. De mens schiet erg tekort in dit ideaal; hij is zo stug, hij laat zoveel gelegenheden tot dankzeggen voorbijgaan. Soms komt het door zijn rijkdommen, en andere keren is hij verblind door zijn macht; hij denkt dat alles wat voor hem gedaan wordt hem toekomt vanwege zijn geld of zijn invloed. Wanneer een mens er in geslaagd is deze houding van lof en dankzegging voor alles in het leven te bereiken, dan kan zijn leven inderdaad een gebedsvol leven genoemd worden.
Zij die in hun gebed een hoop uitdrukken kunnen hun dagelijks streven tot gebed omvormen, mits zij deze hoop in al hun bezigheden volhouden, hun vertrouwen op God stellend, en mits zij alles wat ze verlangd en verkregen hebben beschouwen als komend van één en dezelfde bron.
Zij die God verheerlijken om zijn schoonheid behoren de schoonheid van God te zien in al zijn schepselen. Het dient nergens toe God te loven om zijn schoonheid, en dan kritiek en gebreken te vinden op zijn schepping; want wil iemands leven gebedsvol zijn dan moet men altijd het goede in de mens zoeken. Zelfs de slechtste mens heeft een goede plek, en deze moet gezocht worden en niet de slechte punten. Zelfs van de grootste zondaar kunnen we deugd leren, als we hem als een leraar beschouwen. Zo is er een overlevering dat Mozes aan Satan vroeg om hem het geheim van het leven te vertellen.
Zij die God verheerlijken om de grootheid van zijn macht moeten in staat zijn grootheid te zien in zijn schepping. Er zijn sommigen die zo trots zijn op hun macht, positie en geld, dat zij de grootheid in een ander niet kunnen zien. Hun baat het niets God te aanbidden om zijn grootheid; het zou enkel lippendienst zijn.
Wat betreft de vijfde klas van mensen, zij die zich de waarheid van hun wezen realiseren, zij herkennen hun Godsideaal in alles van zijn schepping. Zij zien hun goddelijke Geliefde in alle manifestatie, in iedere naam en vorm.
De noodzaak van gebed is te allen tijde door alle religies onderwezen, en vormen van gebed zijn aan hun volgelingen gegeven.
Mensen hebben verschillende meningen over gebed. Er zijn er die staande houden dat als God al hun noden kent, waarom zouden ze dan bidden? Anderen vragen zich af of het juist is te bidden, als God het beste weet wat goed voor hen is. Anderen zeggen dat lof het enige gebed is, terwijl sommigen zelfs beweren dat ze zelf God zijn, zodat er voor hen geen reden tot bidden is. Betreffende de laatste klasse van mensen mag gezegd worden dat alle meesters en heiligen niet alleen de noodzaak van gebed onderwezen hebben, maar dat hun eigen levens levens van voortdurend gebed geweest zijn. Het volgende verhaaltje geeft ons hier een beeld van.
Abdul Qadir Djelani, een groot soefi heilige, was op zekere dag in gebed, toen hij in een visioen het voorkomen zag van een engel die hem toesprak, zeggende: "O gij die heel uw leven voortdurend gebeden hebt, tot u zendt God het goede bericht dat geen gebeden meer van u vereist zijn." De heilige, de verzoeker herkennende, antwoordde: "Ga heen, gij verdorvene, ik herken u ondanks uw engelvermomming: ge zijt een duivel gekomen om mij te verleiden. Al de heiligen hebben hun leven in gebed doorgebracht, hoe kan ik mij dan waardig achten daarvan vrijgesteld te zijn?" Bij het horen van deze woorden verdween de boze.
Tot hen die vragen `Is het juist om te bidden voor onze behoeften?' kan worden gezegd dat de mens altijd heeft gezocht zichzelf uit te drukken. Als hij bijvoorbeeld een plan heeft bedacht dat hij wenst uit te voeren, dan zoekt hij gewoonlijk een bekwaam en betrouwbaar vriend wiens advies hij waardeert, aan wie hij zijn ideeën kan toevertrouwen; of als hij in moeilijkheden of benauwdheid is, dan gaat hij naar een liefhebbend en vriendelijk vriend om sympathie. In beide gevallen toont hij zijn beperktheid. Als de mens met zijn gevoel voor rechtvaardigheid zichzelf waardig oordeelt voor datgene waarom hij bidt, dan is hij ruimschoots gerechtigd, ongeacht de mening van de wereld betreffende zijn juistheid, en hij trekt het antwoord op zijn gebed aan. Als iemand heeft afgesproken te werken voor een zekere som geld, en weet dat hij goed heeft gewerkt en het verdient, dan voelt hij zich gerechtvaardigd zijn geld op te vragen; en zo is het met gebed, als een mens weet dat hij dat waarom hij bidt verdient.
Aleer te bidden om de genade van God, moet de mens leren God te herkennen in alles rondom hem, in de zorg en bescherming die hij van allen ontvangt; Gods genade toont haar handen en ogen overal in de natuur, en zo moet de mens proberen haar na te doen in zijn eigen leven. Hij zal dan de genade van God tot zich trekken.
Als onze daden grof zijn, trekken we natuurlijkerwijs de toorn van God aan. Aan de klasse van mensen die beweren zelf God te zijn kan antwoord worden gegeven met de woorden van de Urdu dichter, die zegt: "De mens is niet God, maar de mens is niet afgescheiden van God." Eén druppel kan zichzelf niet de oceaan noemen, en toch is de druppel een deel van de oceaan. Zij die hier aanspraak op maken behoren er met hun leven van te getuigen, en als zij dit kunnen, dan zullen ze zich stil houden en er geen woord over spreken in aanwezigheid van anderen.
Er is een noodzaak tot lof in gebed, lof van de schoonheid van God, want de mens moet leren de schoonheid van God te herkennen en te loven zoals die zich toont in heel zijn schepping. Op deze manier prent hij schoonheid in zijn ziel, en is hij in staat deze in zichzelf te manifesteren, en hij wordt de vriend van allen en is onbevooroordeeld. Om deze reden cultiveert de soefi het hart. Het embleem van de soefi is een hart tussen twee vleugels, aanduidend dat wanneer het hart ontwikkeld is de mens omhoog kan stijgen tot de hoogten der hemelen.
Wanneer de mens op de lagere niveaus is, ziet hij dingen als lang, kort, mooi of lelijk; maar als hij opstijgt in een vliegtuig en van boven neerkijkt, lijken de dingen eenvormig en hetzelfde. Zo is het als de mens zich opgeheven heeft tot de hogere niveaus: alle dingen zijn hetzelfde voor hem, hij ziet alleen de Ene.
De mens is geheel gerechtigd om te bidden voor al zijn verlangens, en er is niets dat God niet in staat en bereid is te schenken; maar de mens behoort te onderscheiden wat voorbijgaand is en wat blijvend, wat de moeite waard is ten eigen bate en wat waardeloos is. Schoonheid van persoonlijkheid, toewijding, liefde, zijn alle wenselijk, maar niet die dingen die voorbijgaand en onbevredigend zijn. Er zijn enige mensen die het stadium bereikt hebben waar zij voorbij alle verlangens zijn, aardse zowel als hemelse, maar zij blijven toch bidden, want gebed brengt hen nog dichter tot God in hun beperking, en zij groeien van de staat van beperking tot de staat van onbeperkt zijn. Dit is de hoogste betekenis van gebed.
Een mens die niet in gebed gelooft zoekt in tijden van ziekte een arts, want niemand is zichzelf voldoende. In het leven behoeft eenieder vriendelijkheid, sympathie, en de hulp van anderen, hoe rijk of machtig hij ook mag zijn, en dit verklaart de behoefte aan gebed. Wat de mens niet kan doen, kan God doen, en wat gedaan wordt door de mens, gebeurt ook op bevel van God. "Zelfs niet het gewicht van één atoom is verborgen voor de Heer", zegt de koran.
Er is een verhaal dat deze behoefte aan gebed illustreert. Een koning was eens op jacht in het woud, toen hij werd overvallen door een storm en toevlucht moest zoeken in de hut van een landman. Het boertje zette de koning een eenvoudige maaltijd voor, die hij met dankbaarheid tot zich nam. Bij zijn vertrek vroeg hij de boer of er enige dienst was die hij hem kon bewijzen. De man, niet wetend dat het de koning was die tot hem sprak, antwoordde dat zijn behoeften eenvoudig waren, en dat hij alles had wat van node was. De koning nam dan een ring van zijn vinger en gaf die aan de boer, zeggende: "Neem deze ring, en als je ooit ergens gebrek aan hebt, breng hem dan naar de stad en toon hem aan een beambte, en vraag naar mij."
Enige maanden later kwamen slechte tijden en hongersnood heerste in het land, en de boer was de verhongering nabij, toen hij zich zijn ring herinnerde. Hij ging op weg naar de stad, en toonde hem bij aankomst aan een beambte, die hem gelijk tot des konings tegenwoordigheid leidde. Toen hij daar aankwam trof hij de koning aan op zijn knieën in gebed. Toen de koning klaar was stond deze op, en vroeg aan de boer wat hij voor hem kon doen.
De man, die verbaasd was dat zijn vriend de koning bleek te zijn, en nog verbaasder hem op zijn knieën te treffen, vroeg hem waarom hij in die houding was. De koning antwoordde dat hij aan het bidden was tot Allah. De boer vroeg: "Wie is Allah?" De koning antwoordde: "Iemand nog hoger dan ikzelf, de Koning der koningen, en ik vraag Hem om mijn eigen noden en die van mijn volk."
Bij het horen van die woorden zei de boer: "Als u, de koning, te bidden heeft tot iemand boven u, waarom zou ik dan niet Hem rechtstreeks vragen, en u niet lastig vallen?"
Dit verhaal leert ons dat iedere schijnbare bron een begrensde is in vergelijking met de ware Bron, de God wiens heerschappij gaat over alles.
Het is goed voor allen die in religie geïnteresseerd zijn de wezenlijke betekenis van Islam te verstaan. Het woord Islam komt van Salaam, wat vrede betekent, en de vergissing die volgelingen van alle religies hebben gemaakt is het middel te noemen met de naam van het doel. Vrede is het verlangen van iedere ziel, en de ziel zoekt haar hetzij wijselijk of onwijselijk. Zij die haar wijselijk zoeken worden vroom genoemd, en zij die haar in onwetendheid zoeken worden wereldlijk genoemd. Islam, of vrede, is het doel van iedere ziel, en de verschillende leraren van de mensheid zijn allen gekomen om de weg te tonen die tot dit doel voert.
Het eerste schip dat naar Amerika zeilde moest de weg ontdekken, en dat duurde erg lang; maar daarna werd een route in kaart gebracht, de weg werd bekend, en schepen maakten de reis in minder tijd. Amerika is het doel, en het schip is het middel om daar te komen. Op dezelfde manier is religie een middel om tot het doel te komen, maar is niet het doel zelf. Het is mogelijk het doel te bereiken zonder schip, maar het is sneller en gemakkelijker om het met een schip te bereiken.
Het Godsideaal werd de mens stapsgewijs onderwezen. Er was een tijd dat een zekere rots als God herkend werd. Volken beschouwden in een zekere periode bepaalde planten als geheiligd; in een andere, bepaalde dieren en vogels. Bijvoorbeeld, de koe en de adelaar werden beschouwd als heilige schepselen. Velen aanbaden de basiselementen in de natuur, zoals aarde, water, vuur en lucht. Volkeren aanbaden de geesten van bergen, heuvels, bomen, planten, vogels en dieren, totdat het Godsideaal werd verheven tot het Absolute.
De planeten en hun goden werden aanbeden, en gebed werd aangeboden aan de maan en de zon. Dit duurde totdat God werd gerealiseerd in de mens. Het licht van 's mensen ziel werd herkend als hoger dan het licht van de zon. Dan kwam de heldenverering.
Krijgers, redenaars, dokters, musici, dichters, profeten en leraren werden door Hindoes veridealiseerd en aanbeden als incarnaties van God, totdat uit het Semitisch ras Abraham voortkwam, vader van religies, die het ideaal van de vormloze God leerde, wat geleidelijk uitgelegd werd door verschillende profeten die na hem kwamen. Het werd openlijk verkondigd door Mozes, en spiritueel onderwezen door Christus; en deze zelfde waarheid werd ontsloten door Mohammed, die de uiteindelijke boodschap droeg: "Niets bestaat dan God alleen." Deze slotboodschap breidt het ideaal van aanbidding uit tot zowel het onzichtbare als het zichtbare Wezen, met andere woorden tot het Absolute. De vervolmaking van het Godsideaal voert op tot het doel dat is de ware Islam of vrede.
Alle religies hebben onderwezen dat er straf of beloning voor onze daden zal zijn. Maar als we dit nader onderzoeken zullen we inzien dat de straf of beloning het gevolg van onze daden is; het is onze neiging tot idealisering die ons ertoe brengt straf en beloning te noemen wat eenvoudig de gevolgen van onze daden zijn. Goed kan niet het resultaat van kwaad zijn, noch kan kwaad het resultaat van goed zijn. Als een onnadenkend kind wordt uitgestuurd om eieren te kopen, en op de terugweg zo door zijn omgeving geboeid wordt dat het niet merkt waar het gaat, en valt en alle eieren breekt, zijn we geneigd te zeggen `Je hebt alle eieren gebroken, en dit is een straf voor je zorgeloosheid'; maar in werkelijkheid was er niemand die deze straf uitdeelde, zij volgde als het natuurlijk gevolg van zorgeloosheid.
Als we dieper in onszelf kijken, zullen we opmerken dat onze daden een grote uitwerking hebben op ons innerlijk wezen, en hun weerslag aan de oppervlakte hebben als goede of slechte gevolgen. Dit verklaart juist en verkeerd, goed en kwaad. Met andere woorden, ons lichaam, verstand, en hart, de gevoelsfactor, reageren op elkaar. Als het lichaam het verstand beheerst, of het verstand het gevoel, zijn de gevolgen slecht, want dan is het het lagere vlak dat heerst over het hogere vlak van bestaan. Wanneer daarentegen het hart het verstand beheerst, en het verstand het lichaam, kunnen de gevolgen enkel goed zijn, daar het hogere zelf controle heeft over het lagere zelf. Het lichaam het beheer voerend over het verstand is alsof het paard zou rijden op de mens, en niet de mens op het paard. Als het paard zou rijden op de mens, zou het hem op een dwaalspoor leiden, maar als de mens rijdt op het paard zal hij het juist sturen.
Bijvoorbeeld, als de soldaat de sergeant de baas zou zijn, en de sergeant de kapitein, zouden de zaken uiteraard verkeerd gaan. De kapitein moet het bevel hebben over de sergeant, en de sergeant over de soldaat. Om een ander voorbeeld te geven: een goedhartig mens kan onder beheersing van zijn gedachten zijn vriendelijkheid verliezen, en een ander van iets goeds afhouden denkend dat hij het voor zichzelf moet hebben; maar wanneer zijn vriendelijke gevoelens boven zijn gedachten zijn uitgestegen, zal hij spijt krijgen en tot zichzelf zeggen: `Hoe heb ik zoiets kunnen denken?'
Er zijn drie graden van activiteit in onze levens die in de Hindoe-religie genoemd worden: Satwa, de activiteit die altijd goeds voortbrengt; Rajas, de evenwichtige activiteit die soms goede, soms slechte gevolgen brengt; en Tamas, de intense activiteit die altijd resulteert in vernietiging.
De extreme intensiteit van Tamas is slecht in al haar aspecten, want de trillingen versnellen zozeer dat zij tezamen kletteren en vernietiging veroorzaken. Als er een intense liefde is van één zijde voor een ander, gebeurt er gewoonlijk iets dat deze vernietigt. Zo is het ook met extreme intensiteit van verlangen of handeling, welke eindigt in vernietiging.
Rajas, de evenwichtige activiteit, is altijd wenselijk. Het gevolg van onze daad kan goed of slecht zijn, maar nooit erg slecht, want er is een evenwicht.
Satwa, de activiteit die altijd in goeds uitmondt, is de beheerste activiteit, wanneer we er de teugel over hebben. Dit is het moeilijkst te bereiken, en behoeft levenslang werk en inspanning. Al de heiligen en wijzen hadden te reizen door deze graden en te leren van ervaring, en zij begrepen hoe moeilijk het is beheersing te verkrijgen over onze activiteit in het leven.
Er zijn twee manieren waarop we beheersing over onze activiteit kunnen verkrijgen. De eerste is te vertrouwen in de macht van onze eigen wil; te weten dat als we vandaag gefaald hebben, we dat morgen niet zullen doen. De tweede is onze ogen wijd open te hebben, en onze activiteit in alle aspecten van het leven scherp gade te slaan. Het is in het donker dat we vallen, maar in het licht kunnen we zien waar we gaan.
Zo is het in het leven: we horen onze ogen wijd open te hebben om te zien waar we lopen. We horen het leven te bestuderen, en te trachten te weten waarom we iets zeggen, en waarom we handelen zoals we doen. We hebben misschien tot nog toe gefaald omdat we niet geheel wakker waren. We zijn gevallen, en voelden spijt, en zijn alles vergeten, en misschien opnieuw gevallen; dit komt omdat we het leven niet bestudeerd hebben. Studie van het leven is de grootste van alle religies, en er is geen groter en boeiender studie. Zij die alle graden van activiteit meester zijn geworden, zij bovenal ervaren het leven in al zijn aspecten; zij zijn als zwemmers in de zee die op het water van het leven drijven en niet zinken. Zij zijn het op wie de daad geen uitwerking heeft; zij zijn zowel de verrichter van de daad als de schepper van haar uitwerking.
In evenwicht ligt het hele geheim van het leven, en het ontbreken ervan verklaart de dood. Al wat opbouwend is komt van evenwicht, en alle vernietiging komt door gebrek aan evenwicht. Het is wanneer evenwicht heengaat dat ziekte en dood komen. Er zijn veel mensen die jarenlang ziek zijn, en toch wordt hun leven verlengd doordat ze een zeker evenwicht hebben. Zij gaan fysiek achteruit, maar als tegenwicht hebben zij een aspiratie in het leven die hen levend houdt. Het kan het verlangen zijn het succes van een beminde zoon te zien, of het geluk van een dochter.
Alle religies en filosofieën hebben zekere principes neergelegd zoals vriendelijkheid, waarachtigheid en vergeving, maar de mysticus legt geen nadruk op principes, hij staat ieder toe zijn eigen principes te hebben, ieder naar gelang zijn gezichtspunt en evolutie. Bijvoorbeeld, daar zijn twee mensen, de een is zo barmhartig dat hij nog geen insect zal schaden, en hij zou geen zwaard kunnen trekken om een ander mens te doden, terwijl de ander bereid is ter wille van zijn volk te vechten en te sterven.
Dit zijn twee tegengestelde gezichtspunten, en beide zijn juist op hun eigen manier. De soefi gelooft daarom dat men ieder het principe moet laten houden dat past bij diens eigen evolutie, maar voor zichzelf kijkt hij voorbij het principe naar dat wat er achter ligt, het evenwicht; en hij beseft dat wat je evenwicht doet verliezen verkeerd, en wat het doet behouden juist is. De hoofdzaak is niet te handelen tegen je principes. Als heel de wereld zegt dat iets verkeerd is, en je voelt zelf dat het juist is, dan is dat zo, misschien, voor jou.
De kwestie van evenwicht verklaart het probleem van zonde en deugd, en hij die dit begrijpt is meester van het leven. Er behoort evenwicht te zijn in al onze daden; hetzij extreem of lauw te zijn is even slecht. [Over lauwheid] is er een gezegde, `Jan van alle ambacht, maar meester in geen'. Dit is zeer waar, wanneer er te weinig inspanning werd geleverd, zodat geen enkel ding grondig werd gedaan.
Een evenwicht tussen rust en activiteit is nodig, daar te veel gewicht aan de kant van rust voert tot luiheid, en zelfs ziekelijkheid, terwijl ongecompenseerde activiteit resulteert in nervositeit, en dikwijls in geestelijke of fysieke ineenstorting.
Alle religies en filosofieën spreken van het geziene en het ongeziene, misschien iets ervan begrijpend, maar altijd verschillend in de uitleg die ze geven. De christelijke uitleg van de ziel verschilt van de moslim-uitleg, terwijl de vedantische uitleg verschilt van die van de boeddhisten, en deze verschillen zijn erg verwarrend voor de student. Echter, de verwarring ontstaat door de verscheidenheid van namen en vormen; met andere woorden, zij komt door verschillen in woorden, niet in betekenis. Voor de verlichte ziel betekenen deze verschillen niets. Hij ziet de éne waarheid die aan alles ten grondslag ligt, want hij luistert naar zijn ziel voor de waarheid; en hij vergelijkt wat hij leert met alle geschriften en vindt zijn begrip van waarheid in harmonie met alle.
Veel verschillende overtuigingen worden er door de volgelingen van diverse religies en filosofieën op na gehouden over leven na de dood, manifestatie, verlossing en reïncarnatie. Sommige mensen geloven in één God en sommige in vele goden, en anderen geloven helemaal niet in het bestaan van God; maar in al deze overtuigingen ziet de mysticus dezelfde waarheid, want hij kan er naar kijken van verschillende gezichtspunten: net zoals een fotograaf, wanneer hij foto's van een groot paleis maakt uit alle vier de windrichtingen, zodat elke foto een ander gezicht op het paleis toont, beseft dat al deze toch aanzichten zijn van één en hetzelfde paleis.
De ware lering komt van binnen, en wanneer de heiligen verlichting ontvingen van de oorspronkelijke Bron, verstonden hun zielen het, maar de woorden waarin zij de boodschap weergaven verschilden, want een sprak in Zend, een in het Hebreeuws, een ander in Sanskriet, en een ander in het Arabisch. Dit verklaart waarom dezelfde waarheid wordt verteld in verschillende woorden. De zin en betekenis zijn dezelfde, het enige verschil ligt in de uitleg, want deze was bedoeld gegeven te worden in verschillende tijden aan verschillende volken, van verschillende evolutie. De studie van het ongeziene is de belangrijkste studie van het leven, maar kan niet op dezelfde manier worden gevolgd als de studie van het geziene.
De studie van het geziene is altijd teleurstellend, daar dit steeds veranderend is. Daarom behoort men te kijken van het geziene naar de bron van alle dingen. In de studie van het ongeziene moet men niet zoeken naar tekens. Het geestelijk streven is, zoals Al-Ghazali zegt, als het schieten van een pijl in het duister: je kunt niet zien waar hij gegaan is, of wat hij treft. De twee belangrijke dingen in het leven zijn de lofprijzing van God en de najaging van God.
De lofprijzing van God is belangrijk, en geeft gelukzaligheid in het leven, maar het is niet de ware bereiking. Het echt belangrijke werk in het leven is de bereiking van God. God kan niet worden verklaard; een poging om dat te doen eindigt altijd in mislukking. De kennis van Hem kan alleen worden bereikt in de stilte en in eenzaamheid, en hoe dit te doen kan niet beter verklaard worden dan met de woorden van de Urdu dichter Zahir: "Hij die Gods vrede het best bereike, moet zijn eigen zelf verliezen."
De intelligente denker vraagt vroeg of laat altijd: `Wat is aan de andere kant van de dood?' Voor de materialist, die gelooft in het brein als enige factor van waarneming, is er geen hiernamaals. Voor hen die in de traditie geloven is er een ander leven, maar meestal zijn zij erg vaag over de ware betekenis ervan. Voor hen die de waarheid zoeken is er een juiste en een verkeerde weg om het te onderzoeken. De juiste weg bestaat in de studie van het zelf, en de verkeerde weg ligt in trachten te communiceren met geesten.
Wanneer we wakker zijn is het bewustzijn voor het grootste deel op het fysieke vlak, en een heel klein deel is op het mentale vlak. Dit wordt bewezen door het feit dat we ons soms onbewust zijn van wat rondom ons gaande is, omdat ons bewustzijn op dat moment op een ander vlak is [het droomvlak, vert.], en we zijn geneigd iedere gedachte of gevoel een verbeelding te noemen. Het droomvlak is hoger dan het fysieke vlak, want al wat daar gebeurt is voor het bewustzijn werkelijkheid. Alleen in onze waaktoestand noemen we het een droom. Het is het fysieke lichaam dat het onderscheid maakt tussen de droom en de wakende staat van zijn; in de droom zijn we vrij van dit lichaam, en ervaart het bewustzijn dingen als werkelijkheid en niet als droom of verbeelding, want de neiging van het bewustzijn is alles als werkelijk aan te nemen wat het op dat moment ervaart.
Alle ervaringen, gedachten, gevoelens en emoties worden vastgelegd op het mentale vlak, en eenmaal verlost van het fysieke lichaam ervaart het bewustzijn al deze in hun volle omvang. Als een mens zijn hele leven blijmoedig en gelukkig is geweest, ervaart het bewustzijn, wanneer het het fysieke lichaam heeft verlaten, de staat van geluk in haar volle omvang op het mentale vlak, en als hij heel zijn leven ongelukkig en ellendig is geweest, ervaart het bewustzijn die toestand in haar volle omvang op het mentale vlak. Dit verklaart de betekenis van hemel en hel. Op deze manier ervaren we hemel en hel iedere dag van ons leven, en onze hemel of hel hangt af van welke indrukken we onszelf toestaan te bewaren op ons mentale vlak.
Ons verstand behoeft even vaak als ons huis te worden uitgestoft en geveegd, en dat doen we door meditatie en concentratie, die alle verkeerde indrukken wegwissen. We moeten meester zijn van ons verstand evenzeer als van ons huis, en het niet toestaan te worden als een pakhuis waar alle goederen door elkaar staan. We moeten aangeven waar alles moet worden geplaatst, opdat er volledige orde heerst. We moeten geen indrukken die we niet wensen toestaan indruk te maken op ons mentale vlak. Aan deze kant van het leven hebben we meer wilskracht om onze indrukken te beheersen dan aan de andere kant. Daar ervaren we de indrukken die we in ons leven hier gevormd hebben.
De hoofdzaak hierbij voor ons is te bestuderen wat dingen juist of verkeerd maakt, goed of slecht; en we zullen bevinden dat goed, slecht, juist of verkeerd overeenkomen met het gezichtspunt vanwaar we naar ieder kijken, en als we dit grondig begrijpen zullen we het geheim weten om dingen juist of verkeerd, goed of slecht te maken naar keus.
Dit stadium van begrip geeft meesterschap, en verheft mensen boven hemel en hel.
Het woord `alchemie' [of `alchimie'] komt van een Arabisch woord, al-Kimia, dat betekent de kunst goud te maken.
Er zijn twee soorten goud: het goud dat we van buiten verkrijgen, en het goud dat de Oosterse alchemist wist voor zichzelf te maken. Hetzelfde kan worden gezegd van geluk. Iedere ziel zoekt naar geluk, en is ervoor hetzij afhankelijk van externe voorwerpen, of zoals de alchemist van weleer, schept geluk voor zichzelf.
Zij die geluk zoeken bij externe bronnen zijn nooit werkelijk tevreden. Een mens verbeeldt zich dat als hij een zekere som geld zou hebben hij gelukkig zou zijn, maar als hij haar krijgt is hij niet werkelijk tevreden; hij wil meer. Geen aards geluk is durend; het blijft nooit. De enige oorzaak van dit gebrek aan geluk is het ongemak van de geest. Als ons alle eer en rijkdommen van de wereld zouden worden aangeboden mits we slechts drijvend in de lucht zouden blijven, zouden we ze alle afwimpelen, want ons lichaam behoort tot de aarde; en als ons een soortgelijk aanbod werd gedaan mits we altijd in het water zouden staan, zouden we om dezelfde reden weigeren. Want, ons aardse lichaam heeft zijn gemak enkel op de aarde.
Zo is het met onze geest. De bijbel zegt: "De geest is het, die levend maakt; het vlees doet geen nut." Onze geest is het ware deel van ons; het lichaam is slechts zijn kleed. Er is absolute vrede in het verblijf vanwaar de geest kwam, en het ware geluk van de ziel ligt in die vrede. Zoals een mens geen vrede zou vinden bij de kleermaker enkel omdat zijn jas daar vandaan kwam, zo kan de geest geen waar geluk krijgen van de aarde enkel omdat het lichaam tot de aarde behoort. Door verstand en lichaam ervaart de ziel het leven en geniet ervan, maar haar waar geluk ligt in vrede.
Teneinde deze vrede te winnen moeten we beginnen met onszelf. Er zijn gevechten binnenin ons gaande tussen geest en stof. Strijd voor ons dagelijks brood, en behoefte aan vrede in onze omgeving; we moeten eerst deze vrede in onszelf verkrijgen vóór we kunnen spreken over vrede in de wereld. Dan moeten we in vrede zijn met onze omgeving, en nooit iets doen of zeggen dat die vrede verstoort. Alle gedachten, woorden en daden die de vrede verstoren zijn zonde, en alle gedachten, woorden en daden die vrede brengen zijn deugd. In onze omgang met hen met wie het moeilijk is vrede te houden heeft een voortdurend pogen daartoe grote uitwerking.
Er zijn twee krachten in ons, liefde en rede. We moeten een gelijk evenwicht bewaren tussen die twee. Als we te veel uitdrukking geven aan liefde worden we onevenwichtig en komen in moeilijkheden, en als we anderzijds te veel steunen op de kant van de rede worden we koel.
Mystici, filosofen en denkers hebben allen beaamd dat de grootste zegening in het leven de wijsheid is, en de grootste vloek onwetendheid. Alle mensen, naar gelang hun evolutie, zijn zoekende naar wat zij als de grootste gelukzaligheid in het leven beschouwen. Voor sommigen neemt dit de vorm van weelde of macht aan, voor anderen bekendheid, terwijl het voor anderen religie of spirituele zaligheid kan zijn. Al deze veranderen, wanneer er gebrek aan wijsheid is, in een vloek, want weelde brengt geen geluk als wijsheid afwezig is. De rechtbanken worden gevoed en gaande gehouden door de weelde der dwazen. Dan ook, wat een vloek wordt macht, in de handen van een onwijs iemand, voor hemzelf en voor anderen, terwijl macht gevoerd door de hand der wijsheid zegening meebrengt! Roem, tenzij wijs gebruikt, kweekt slechts vijanden. De wijze mens daarentegen moge zonder weelde zijn, maar is geheel gelukkig, en hij kan haar als hij dat wenst voor zichzelf creëren. Hetzelfde kan worden gezegd van macht en bekendheid. Een mens kan het leven in een nederige positie aanvangen, maar door zijn wijsheid machtig en beroemd worden. De wijze mens weet hoe zijn leven vorm te geven, terwijl de dwaze mens het zijne merendeels verprutst.
Zo is het ook met het geestelijk leven. Zo vaak bederft een werkelijk religieus persoon, ernstig strevend naar het goede, de uitwerking daarvan door een dwaze gedachte, woord of daad, en vernielt zo het werk van jaren. De wijze mens staat zichzelf nooit toe in zo'n net gevangen te worden. Hij let zorgvuldig op elk zijner gedachten, woorden en daden, en gaat zodoende steeds vooruit op het geestelijk pad. Hij kan bij tijden een teruggang hebben, maar hij weet hoe zelfs van zijn mislukkingen te profiteren, en gebruikt ze als opstapjes naar hogere dingen. Er is geen echt geluk in het leven waar er gebrek aan begrip is. Dit is het geval met vrouw of echtgenoot, kind of vriend. De dichtste en fijnste relatie in het leven is met iemand die begrijpt, en ook dit wordt enkel ervaren door de wijze.
Er zijn twee krachten in het universum: Kaza, de goddelijke kracht die werkt door alle dingen en wezens; en Kadr, de vrije wil van het individu.
Als de goddelijke wil werkt door alle dingen en wezens, en de mens slechts het instrument is waardoor de goddelijke wil werkt, is hij machteloos, en hoe kan hij dan verantwoordelijk zijn voor zijn daden? De mens wordt desalniettemin verantwoordelijk gehouden, want de vrije wil van het individu is de volkomen wil, werkend dóór de intelligentie van het individu. Dit kan als volgt worden geïllustreerd. Een koopman die een fabriek bezit stelt er veel handen in te werk. Het is zijn wil en wens dat allen harmonieus samenwerken, maar het succes van de fabriek is gelijkelijk de verantwoordelijkheid van elke arbeider afzonderlijk, want de eigenaar van de fabriek drijft haar door middel van de arbeiders. Als iemand tegen zijn wil in werkt gaan de dingen verkeerd, en degene die zo werkt is daar verantwoordelijk voor. Op gelijke wijze werkt de wil van het volledige Wezen door allen, en toch is het de verantwoordelijkheid van het individu die wil uit te voeren; als we dit zorgvuldig beschouwen zullen we merken dat deze wil ook onze wil is, en wanneer we er tegenin werken krijgen we geen bevrediging, want dan hebben we onze eigen wil niet uitgevoerd. We zijn als het ware een paal, aan welks ene uiteinde het begrensde individu is en aan het andere het volmaakte Zelf.
Bij het zoeken de wil van God uit te voeren moet onze houding die van een kind zijn dat weerhouden wordt verkeerd te doen door de gedachte dat het zijn ouders zou irriteren. Op dezelfde manier zouden we moeten letten op elk onzer gedachten en daden dat ze God niet misnoegen, het volmaakte Zelf. De vraag kan worden gesteld: `Is het rechtvaardig dat menselijke wezens met intelligentie zouden moeten zwichten voor de volmaakte of goddelijke wil, wat zo tegengesteld schijnt aan het ideaal van vrijheid?' Dit vraagstuk kan als volgt worden beantwoord. Laat ons veronderstellen dat iemand vooruit wenst te gaan, en de voeten bewegen in tegengestelde richting, of iemand wil recht omhoog kijken terwijl de ogen, tegen zijn wil, omlaag kijken; zou het leven gelukkig zijn aangezien de voeten en ogen met zich zo te gedragen enkel hun vrije wil gebruiken? Het antwoord is neen, want door zo te doen werken ze in tegen de wil van het hele individuele wezen. Op dezelfde wijze verstoort de disharmonische vrije wil, die zonde genoemd mag worden, het hele Wezen, welks harmonie onderhouden wordt door ieder individu, van groot tot klein, en van hoog tot laag.
De filosofie van de opstanding
We vinden het woord `opstanding' niet alleen in de bijbel, maar ook in de koran en andere schriften. Wat waar is wordt onwaar wanneer het verkeerd begrepen wordt, en zelfs het onware wordt waar als het juist begrepen wordt.
Het volgende verhaal helpt de betekenis van het woord `opstanding' uit te leggen. Er was eens een koning die verlangde dat zijn zoon alle aspecten van het leven zou ervaren, en hem om die reden onwetend hield van het feit dat hij een prins was. Hij gelastte dat een paleis met zeven verdiepingen gebouwd zou worden. De begane grond was erg eenvoudig en simpel. Iedere verdieping was wat meer uitgewerkt dan de voorgaande, tot aan de zevende, die allerschitterendst ingericht was, en die in ieder opzicht een waardig woning voor een koning was. De kleine prins liet men leven op de begane grond met zijn verzorgsters en bedienden, en hij leefde in zijn eenvoudige omgeving vele jaren gelukkig en tevreden.
Toen hij ouder werd werd hij nieuwsgierig, en vroeg of er iets te zien was op de andere verdiepingen van het huis. De dienaren antwoordden dat er zes andere etages waren, en dat het hem vrij stond ze te zien. Hem werd ook verteld dat hij op kon stijgen door middel van de lift. De jongen ging de lift binnen, maar paste op het touw niet te laten schieten, want hij wilde zeker zijn terug te kunnen keren naar de begane grond waarmee hij zo vertrouwd was. Op deze manier verkende hij alle zeven etages. De vader had bepaald dat hij pas de Kroonprins genoemd mocht worden wanneer hij alleen kon opklimmen en het paleis onderzoeken, dat uiteindelijk hem toebehoorde.
De zeven verdiepingen genoemd in dit verhaal kunnen worden geïnterpreteerd als de zeven vlakken van bestaan, en deze zijn ons rechtelijk erfgoed. We zijn geplaatst op de begane grond, de aarde, daar we hier werk te volbrengen hebben. Het belangrijkste werk dat we in het leven moeten doen is alle zeven verdiepingen in beheer te nemen. De Meester, Jezus Christus, ging door al de zeven vlakken, en gaf het gebod: "Weest gij volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is." Deze toestand van volmaaktheid is het overgaan van de begrensde naar de onbegrensde staat van bestaan. De lift is de adem, en wanneer ons fysieke lichaam overgaat naar de volgende etage en de adem laat schieten, is dat zijn dood.
In feite gaat de ziel door de dood de hogere vlakken van bestaan vrijelijk binnen, en dat is de betekenis van opstanding. Er zijn twee vormen van opstanding, de negatieve en de eigenlijke. De negatieve opstanding vindt plaats wanneer we naar de hogere bestaansvlakken overgaan door middel van de adem, en het touw vasthouden, het fysieke lichaam, en weer terugkeren naar de begane grond, de aarde. Dit is de betekenis van die woorden in de koran, "Sterf vóór de dood". Deze negatieve opstanding is de leer van de soefi's, en is het hele doel van het contemplatieve leven dat zij leiden. Het neemt de vrees voor de dood weg, en dood wordt "de brug die vriend met vriend verenigt". Jezus, de aarde verlatend, liet zijn fysieke lichaam voor altijd achter, en dat was zijn positieve opstanding.
Wanneer we slapen en dromen, gaan we uit ons fysieke lichaam en leven voor een tijdje in ons fijnere lichaam. Het fijnere lichaam is een evenbeeld van ons fysieke lichaam; beide lichamen zijn met elkaar beïndrukt, en zijn precies gelijkend. Dit beantwoordt de vraag hoe het kwam dat Jezus aan zijn discipelen verscheen in wat zij geloofden dat zijn fysieke lichaam was. Hij had hun beloofd dat hij tot hen terug zou keren, en het waren hun vurig verlangen en liefhebbende devotie die zijn aanwezigheid voortbrachten. Dit ganse universum werd geschapen door de macht van de geest. Deze macht is in ieder van ons, en onze macht tot scheppen is evenredig met de ernst en werkelijkheid van onze verlangens. Zo was het geval met de gelovige discipelen. Het waren hun diepgaande liefde en verlangen die de aanwezigheid van hun Heer schiepen.
De Murshid [geestelijk leraar en leidsman] is iemand die passief is tegenover het woord van God van binnen, die verlicht is, en die omgang met God heeft.
Er zijn twee soorten murshids. Op de eerste plaats is er de murshid die inspiratie ontvangt in de wildernis of in de eenzaamheid, en wanneer hij aankomt bij de volheid van de boodschap komt hij te voorschijn om een geschikte Talib of Mureed, leerling, te vinden, een die ontvankelijk is, aan wie hij zijn boodschap kan geven, want het licht moet uitdrukking vinden. Om dit licht te manifesteren is geen geleerdheid nodig. De meest ongeletterden zijn geweest de grootste leraren van de wereld. Een opmerkelijk voorbeeld is Kabir, de wever die boekdelen vol geïnspireerde verzen schreef. Zijn gedichten waren in de taal van een ongeletterd man, maar niettemin werden zij gelezen en bewonderd in heel India, en Kabir wordt beschouwd als een van de grootste en meest verlichte leraren. Deze soort van murshid verzamelt daarom mureeds om zich heen die ontvankelijk zijn, en die zichzelf passief kunnen maken om zijn onderricht te ontvangen. Dit is moeilijk voor sommige mensen die zeggen dat zij hun individualiteit niet kunnen overgeven aan een ander. Maar als we over deze vraag nadenken, kunnen we ons afvragen: `Wie is een ander?' Dan beseffen we dat in de ware zin van zijn er slechts één is. Wanneer de sluier van onwetendheid wordt opgeheven is daar niet langer enig `ik' en `jij', maar bestaat alleen de Ene. Dit is de lering van de bijbel en van alle schriften. De murshid en de mureed zijn één.
De andere murshids zijn Khaliefs, zij die behoren tot een speciale school zoals de Chistias, Qadiri, Naqshibandi, Sohrwardi, en die hun onderricht baseren op een zorgvuldige en speciale observatie van menselijke wezens, en hun karakter en neigingen. Zij leren precies dezelfde waarheid als de andere klasse van soefi's, maar zij volgen een methode die aangepast is aan de overtuiging, het geloof, de natuur en manier van doen van de mensen die onder hun zorg komen. Het systeem is slechts het uiterlijke kleed, de jas als het ware. Veel mensen beweren alles van Soefisme te weten door er eenvoudig over in boeken gelezen te hebben, maar wat zulke mensen weten is in werkelijkheid alleen het systeem, het uiterlijke kleed, niet de innerlijke waarheid.
Sommige mensen die Soefisme onderwezen zien door een moslim, predikend in de moskee, noemen het natuurlijk een tak van Islam; maar zij weten niet dat het zaad dat gevonden wordt in de vrucht oorspronkelijk de wortel was van die zelfde plant. Zij die het zien in het kleed van Hindoeïsme, zeggen dat het van Hindoeïsme is afgeleid. Zij die zijn gelijkenis met Boeddhisme zien, zeggen dat zijn oorsprong Boeddhisme is.
Nu de boodschap van Soefisme wordt verkondigd in het Westen waar de mensen meest christen zijn, en daar het gegeven wordt om de overtuiging, het geloof, de gewoontes en manieren van de inwoners te schikken, kan iemand die de ware idee van Soefisme niet kent zeggen dat dit een nieuwe christelijke sekte is. Laat de mensen het noemen wat ze willen; Soefisme zijnde de essentie van alle religie, geeft het weinig welke overtuiging mensen belijden, vooropgesteld dat zij juist begrijpen.
In het Oosten zijn veel van zulke scholen. Er ligt groot spiritueel voordeel in te worden ingewijd in één van hen, daar de geïnitieerde de hulp heeft van niet alleen zijn murshid, maar van al de eerdere murshids die overgegaan zijn naar de andere kant. Hij is, in feite, als een schakel in een keten. De murshid is als een tuinman die alle bloemen, planten en vruchten in zijn tuin kent, en ze nauwgezet verzorgt. Net zo verzorgt de murshid hen allen die zich aan zijn leiding hebben toevertrouwd.
De murshid is ook als een dokter. Hij schrijft elke mureed medicijn voor dat diens behoeften past. Hetzelfde medicijn zou niet aan allen gegeven kunnen worden.
Een ware murshid wordt beschouwd als een brug die zijn mureeds verenigt met hun Heer. Hij is als het ware de poortwachter van 's konings paleis, en hij kan enkel leiden tot aan de innerlijke deur die voert naar de ontvangstzaal. De murshid is veel groter dan een aards vorst, want door zijn blik of woord kan hij het leven veranderen van een ander die met vertrouwen tot hem komt, want zijn koninkrijk is het Koninkrijk der Hemelen, dat zich uitstrekt over alle koninkrijken der aarde. Hafiz zegt: "Word niet misleid door de voddige mouwen van de derwish, want onder die mouwen vol lapjes zijn allermachtigste armen verborgen."
De murshid verlangt alle aardse zowel als hemelse zegeningen voor zijn mureeds, maar hij kan weinig doen waar er geen respons en vertrouwen is. De murshid legt veel grotere nadruk op het leven van de mureed dan op de stiptheid van zijn meditatie. Hij leert dat het van veel groter belang is in je leven eigenschappen te ontwikkelen zoals vriendelijkheid, zachtheid, en liefde. Het is wanneer de mureed hier niet in slaagt dat de murshid hem niet kan inspireren, want de mureed staat dan zichzelf in het licht.
Er wordt een verhaal verteld van een mureed die al enige jaren onder de leiding van een murshid was, en zijn doel nog niet bereikt had. Hij had velen zien komen en geïnspireerd vertrekken. Uiteindelijk ging hij tot de murshid, en vroeg waarom dit zo was. De murshid gaf ten antwoord: "Mijn zoon, de fout ligt niet bij mij, maar in uzelf." Een dolle hond kwam langs, en de murshid wierp een blik op hem, en de hond was terstond van zijn dolheid genezen. Hij wees er dan op dat de fout niet was gebrek aan macht bij de murshid, maar gebrek aan respons bij de mureed. Hierover zegt Hafiz: "De ten duister gedoemden kunnen zelfs door de verlichten niet worden geleid."
www.peterdebruin.net Opgenomen in: The Sufi Message of Hazrat Inayat Khan, volume V