www.peterdebruin.net

Uit LA DIVINE EUCHARISTIE II

naar Pierre-Julien Eymard

De Communie, sacrament van eenheid (La Communion, sacrement d'unité)

Sicut tu, Pater, in me, et ego in te, ut et ipsi in nobis unum sint.

Zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij allen één zijn in Ons! (Joh. 17,21)

Gods vereniging met ons is de bekroning van het goddelijke herstel dat bewerkt wordt door de Communie. Communie! wat is deze naam al veelzeggend! Dit is geen morele vereniging, vereniging van gevoelens, van vriendschap; nee, dit is een vereniging van substanties, meer nabijkomend, meer grenzend aan de hypostatische vereniging dan elke andere vereniging, uitgezonderd het goddelijke moederschap.

Door de Incarnatie verenigde de menselijke natuur zich met de goddelijke natuur in de eenheid van persoon, en als men het lichaam van Onze Heer zag, zag men God. Nu komt Jezus Christus, God en mens, in ons, en bewerkt een mysterie analoog aan dat wat zich bewerkte in de schoot van Maria. Sint Augustinus zei, sprekende van de waardigheid van de priester: O dignitas venerabilis sacerdotum, in quorum manibus velut in utero Virginis de novo incarnatur ("O eerbiedwaardige waardigheid der priesters, in wier handen zoals in de schoot van de Maagd opnieuw geïncarneerd wordt"). Uit de handen van de priester komt de Eucharistie in ons lichaam, en, zich verenigend met het onze, verlengt ze, strekt ze de Incarnatie uit tot iedere mens in het bijzonder. Toen Hij zich incarneerde in Maria had het Woord deze incarnatie in ieder van ons op het oog, en deze bijzondere vereniging van de Communie is één van de doelen geworden van zijn komst in deze wereld; de communie is de volledige ontwikkeling, de ontluiking van de Incarnatie; net zoals zij de voltooiing is van het ontzagwekkende offer van de Calvarieberg, dat elke ochtend in de Mis vernieuwd wordt. Het is om zich met zijn priester en met zijn gelovigen te verenigen dat Jezus Christus bij de consecratie afdaalt, en een misoffer zonder Communie zou onvolledig zijn.

Het lichaam van Jezus Christus verenigt zich dus met ons lichaam, zijn ziel met onze ziel, en zijn goddelijkheid zweeft boven het een en het ander. Ons lichaam is, zo te zeggen, ingevoegd in het lichaam van Onze Heer. Zijnde het waardigere en edelere, omhult het ons en beheerst ons: wij zijn erin gekleed, het is het lichaam van ons lichaam; zijn bloed vloeit in onze aderen; wij versmelten erin in een onuitsprekelijke vereniging. Welk een prachtig iets is deze vereniging van een glorierijk, opgewekt lichaam met onze erbarmelijke natuur! En dit schouwspel is zichtbaar voor God en de engelen; onze aardse ogen zien het niet: het is een schouwspel van de hemel. Wanneer men twee waskaarzen samensmelt onder inwerking van vuur, vermengen ze zich en vormen er nog slechts één: de elementen van elk zijn intussen nog daar en men zou ze kunnen scheiden. De vereniging is dezelfde in de Communie. Wij verliezen deze lichamelijke tegenwoordigheid wanneer de gedaanten verteerd worden; maar mits de zonde Onze Heer niet wegjaagt, blijft ons lichaam deelgenoot aan de deugd van het lichaam van Jezus; het neemt er de kracht, de gratie, de gaafheid, de zeden van over; het groeit van het levenssap van Onze Heer; het vergeestelijkt zich. Voelt u na de Communie niet dat uw passies verstorven zijn, de vrede heersend in uw leden? Van hevige koortsen geneest men door ijs. Jezus geneest de brand van onze begeerte door de zuiverheid van zijn maagdelijk lichaam. Sint Cyrillus zegt dat wij door de Communie de bloedverwanten van Jezus Christus worden, consanguinei et concorporei. Het bloed van Jezus Christus vloeit in onze aderen. Wij worden veranderd in Hem: Non ego mutabor in te: sed tu mutaberis in me. - Immiscemur, wij worden gemengd met Jezus, zegt sint Chrysostomos. Laat dus ons lichaam zich hervormen in deze goddelijke gietvorm en in Hem ontkiemen voor de glorie.

Maar de ziel? Jezus Christus gaat recht tot onze ziel. Hij zegt haar: "Ik wil je huwen voor altijd:" Sponsabo te in sempiternum (Hos. 2,21). De ziel is boven alles het doel waar Jezus in ons op mikt. Het lichaam is slechts een voorkamer: het wordt het eerst geëerd, maar Onze Heer gaat er enkel doorheen. De ziel ontvangt Jezus, en heeft gemeenschap met zijn goddelijk leven: zij is als verloren in Onze Heer. Jezus begint met haar een gevoel te geven van zijn goedheid die haar doordringt, nog zonder er haar iets voor terug te vragen. Dit gevoel van geluk is onmiddellijk als men zich goed in de goedheid van Onze Heer plaatst, als men enkel háár ziet: Jezus is gelijk de ochtendzon, bij wier opgaan alles ontwaakt en openbloeit.

Onze Heer wil zich zo overvloedig mogelijk mededelen; want elk ontvangt Hem overeenkomstig zijn vermogen en zijn gesteldheden. Hij geeft aan de goed ingestelde ziel een krachtig leven, een gulle vastberadenheid welke de ziel ertoe dringt een eeuwige trouw te zweren aan haar Bruidegom. Nadien zoekt zij hetgeen Hij bemint, wat Hem zou kunnen behagen: zij ontvangt de zin van Onze Heer, die zo fijne zin waarmee Jezus de dingen onderscheidt welke de glorie van zijn Vader betreffen; zin welke alles waardeert naar het goddelijk gezichtspunt: een ziel die niet dit fijne gevoel heeft zoekt in alles zichzelf, en denkt, zelfs bij het communiceren, slechts aan de zoetheden welke zij van Onze Heer zou kunnen verkrijgen. De fijngevoeligheid is de bloem van de liefde.

Jezus Christus deelt daarenboven aan de fijne ziel de genade mee van de zelfvergetelheid, van het gehele prijsgeven van het mij. Het is nodig dat een ziel die communiceert ertoe komt om Onze Heer te beminnen om Hemzelf; men moet zich weten te geven zonder te zeggen: Wat zal ik ervoor terugkrijgen? Diegene bemint niet erg, die de beloning vraagt van al wat hij doet. Leven van Jezus om zichzelf, dat is goed; maar leven van Hem om Hem, dat is beter. Ziet wat Jezus Christus vraagt aan sint Petrus: "Bemin je Mij? - Ja, Heer, ik bemin U. - Bemin je Mij meer dan al de anderen?" Sint Petrus aarzelt; hij weent, en zijn tranen zijn een bekentenis van zijn groot verlangen om meer te beminnen dan al de anderen. Onze Heer is dan tevreden: Hij geeft hem zijn schapen en zijn lammeren te weiden; Hij belast hem met een zwaardere last dan ooit een mens te dragen had, en belooft hem niets in beloning. Onze Heer wil dat men zich vergeet. Hij vraagt aan hen die Hem waarlijk beminnen, om zichzelf te verliezen, om vrijgevig aan Hem over te laten, en zonder rekenen, al hun belangen zowel voor de ziel als voor het lichaam, voor de tijd als voor de eeuwigheid. Wantrouwen, loon vragen, voorbehoud maken, dat is gewoonlijk een teken van luiheid. Aan God zeggen dat men Hem bemint wanneer Hij ons overstelpt met tederheid, dat is niets bijzonders; het is in de storm dat men met Job tot Hem moet roepen: Etiam si occideris me, in te sperabo! ("Zelfs als Ge mij neervelt, zal ik op U hopen" Job 13,15). Hier geeft men van zichzelf; daar geeft men slechts van zijn grote overvloed. Zeker zoekt Onze Heer niet zijn belang in de liefde welke Hij ons betuigt; Hij heeft geen behoefte aan ons; Hij bemint ons enkel om ons goed, om ons gelukkig te maken. Hij vraagt ons alles; verwijlen wij niet zo bij hetgeen wij zullen ontvangen, indien wij Hem waarlijk willen beminnen zoals Hij ons heeft bemind. Wil dat zeggen dat wij niet beloond zullen worden, dat wij niets zullen terugvinden in ruil voor deze absolute gave? Zeker niet! Onze Heer vraagt alles om ons nog meer terug te geven; gelijk de moeder die, om de affectie van haar kind te beproeven, het zijn kleine speeltjes vraagt en ze het vervolgens teruggeeft met andere nog mooiere, tevreden om te zien dat haar kind haar meer dan alles bemint.

Komaan! geeft dus alles aan Onze Heer, zielen die het leven van Communie leeft: werken, verdiensten, hart en al zijn banden, zelfs de meest geoorloofde, de meest legitieme. Dat is moeilijk, het is de doodsstrijd van het arme menselijke hart; maar wanneer men denkt aan wie men het geeft, oh! dat het besluit ertoe snel genomen worde!

De Communie is bovendien het middel waardoor Onze Heer zijn Vader tot ons verbindt. Als de hemelse Vader ons slechts zou belonen voor onze persoonlijke verdiensten en als schepselen, dan zouden wij nooit meer dan een natuurlijk geluk kunnen verwachten. Maar Onze Heer heeft gemeenschap gevoerd met onze natuur, Hij hernieuwt deze gemeenschap en haalt haar aan door de Communie: Hij getuigt daardoor aan zijn Vader hoezeer Hij ons bemint, hoezeer Hij wil dat wij met Hem verenigd zouden zijn; en de Vader is verplicht ons met zijn Zoon te kronen. Hij kan het hoofd en het hart niet scheiden van de andere leden; en de Communie geeft ons een zo gemakkelijke toegang tot de hemel, dat men bijna zou durven zeggen dat Jezus Christus ons de hemel bij overrompeling binnenvoert.

Maar ziehier het meest sublieme van de Eucharistie: Jezus heeft slechts op aarde geleefd voor de glorie van zijn Vader. Toen Hij de aarde verlaten had, heeft Hij niet gewild dat zijn Vader zou ophouden de hulde van zijn godmenselijke werken te ontvangen, en terwijl Hij zich voortzet en vermenigvuldigt in de goede communicanten, biedt Hij hen aan zijn Vader aan, zeggende: "Ik ben mijn glorie aan uw rechterzij komen genieten, maar Ik incarneer Mij opnieuw in al deze christenen om U ook door hen en in hen te eren: van hen en van Mij wil Ik slechts één enkele religieus van uw glorie maken."

Oh! wie zal niet bewonderen hoe Onze Heer de glorie van zijn Vader met ons geluk weet te verbinden! Wie zal dit wonder van de liefde van de Zoon voor zijn Vader en voor ons begrijpen? Welk een goddelijke nijverheid om ons deelgenoten van de glorie te maken en ons een nog overvloediger beloning te doen verdienen!

Dat de Communie dus het middelpunt van ons leven en onze werken zij. Leef om te communiceren, en communiceer om heilig te leven en God in u te verheerlijken: Hij zal u op een dag luisterrijk verheerlijken in zijn zalige eeuwigheid.

[PJB 5-11-96]