Een nieuwe theorie over de verhouding tussen geest en stof

DAVID BOHM

[Oorspronkelijke titel: A new theory of the relationship of mind and matter.
Gepubliceerd in: PHILOSOPHICAL PSYCHOLOGY, VOL. 3, NO. 2, 1990, pp. 271-286.
Vertaling: Peter J. de Bruin, 2004]

Department of Theoretical Physics, Birkbeck College, University of London, Malet St, London WC1E 7HX, United Kingdom

www.peterdebruin.net

ABSTRACT: De verhouding tussen geest (mind) en stof wordt in dit artikel op een nieuwe manier benaderd. Deze benadering is gebaseerd op de causale interpretatie van de quantumtheorie, waarin bijvoorbeeld een elektron wordt beschouwd als een ondeelbare eenheid van deeltje en veld. Dit veld heeft echter enkele nieuwe eigenschappen die gezien kunnen worden als de voornaamste bronnen van de verschillen tussen de quantumtheorie en de klassieke (Newtoniaanse) theorie. Deze nieuwe eigenschappen suggereren dat het veld beschouwd kan worden als bevattende objectieve en actieve informatie, en dat de activiteit van deze informatie in zekere hoofdpunten vergelijkbaar is met de activiteit van informatie in onze gewone subjectieve ervaring. De analogie tussen geest en stof is aldus redelijk sterk. Deze analogie leidt tot het voorstel van de hoofdlijnen van een nieuwe theorie over geest, stof, en hun verhouding, waarin het basisbegrip participatie is in plaats van interactie. Alhoewel de theorie wiskundig in meer detail ontwikkeld kan worden, ligt het accent hier op het kwalitatief tonen hoe zij een manier van denken verschaft die geest niet van stof scheidt en die zo leidt tot een samenhangender begrip van zulke vragen dan mogelijk is in de gewone dualistische en reductionistische benaderingen. Deze ideeën kunnen van belang zijn voor connectionistische theorieën en suggereren mogelijk nieuwe richtingen voor hun ontwikkeling.


1 Introductie

Dit artikel bespreekt enkele ideeën gericht op het samenbrengen van de fysieke en mentale kanten van de werkelijkheid. Het beoogt voornamelijk het geven van de hoofdlijnen van een nieuwe manier van denken, consistent met de moderne fysica, welke geest niet van stof scheidt, de waarnemer niet van het waargenomene, het subject niet van het object. Wat hier beschreven wordt is echter slechts het begin van zulk een manier van denken, welke hopelijk veel verder kan worden ontwikkeld.

Het probleem van de verhouding tussen de mentale en fysieke kanten van de werkelijkheid is lang een sleutelprobleem geweest, in het bijzonder in de westerse filosofie. Descartes gaf een bijzonder heldere formulering van de wezenlijke moeilijkheden toen hij stof beschouwde als uitgestrekte substantie (d.w.z. als ruimte innemende) terwijl geest werd gezien als denkende substantie (welke duidelijk geen ruimte inneemt). Hij bracht naar voren dat er in de geest heldere en onderscheiden gedachten kunnen zijn die inhoudelijk corresponderen met afzonderlijke objecten die ruimtelijk gescheiden zijn. Maar deze gedachten zijn zelf niet actueel gelegen in gescheiden gebieden van ruimte, noch schijnen zij op enige andere manier zoiets als gescheiden materiële voorwerpen te zijn. Het schijnt dat de aard van geest en stof zo verschillend is dat men geen basis voor een verhouding tussen hen kan zien. Dit punt werd door Descartes erg duidelijk gesteld (zie [Cottingham 1986]) toen hij zei dat er niets in het begrip van lichaam is dat behoort tot geest, en niets in dat van geest dat behoort tot lichaam. Toch toont de ervaring dat zij nauw gerelateerd zijn.

Descartes loste het probleem op door aan te nemen dat God, die zowel geest als lichaam schiep, in staan is hen te relateren door in de geesten van menselijke wezens de heldere en onderscheiden gedachten te plaatsen die nodig zijn om om te gaan met stof als uitgestrekte substantie. Descartes ging er uiteraard van uit dat de bedoelingen vervat in gedachten op enige manier uitgevoerd moesten worden door het lichaam, zelfs al verzekerde hij dat gedachte en lichaam geen gemeenschappelijk domein hadden. Het scheen (zoals in die tijd inderdaad gesuggereerd werd door Malebranche) dat er niets overbleef dan zich op God te beroepen om de verlangde actie op enige manier te regelen. Echter, sinds die tijd heeft zulk een beroep op het handelen van God algemeen opgehouden als geldig filosofisch argument geaccepteerd te worden. Dit laat ons zonder verklaring hoe geest en stof gerelateerd zijn.

Dit artikel beoogt de ontwikkeling van een andere benadering van deze vraag, welke een begrijpelijke verhouding toelaat tussen geest en stof zonder de één te reduceren tot niets anders dan een functie of aspect van de ander (zulk reductionisme neemt gewoonlijk de vormen aan van materialisme dat geest bijvoorbeeld reduceert tot een epifenomeen ('bovenverschijnsel') dat geen echte werking heeft op stof, en van idealisme, dat stof reduceert tot een soort van gedachte, bijvoorbeeld in de geest van God).

De nieuwe benadering beschreven in dit artikel is van de zijde van de stof mogelijk gemaakt door de quantumtheorie, welke tegenwoordig de meest fundamentele theorie van de aard van stof is die we hebben. Zekere filosofen van de geest (zie bijv. [Haugeland 1981], h. 1) zouden het afkeuren om fysica op deze manier in de studie van de geest te brengen, omdat zij aannemen dat geest van zulk een verschillende (en misschien 'opduikende' (emerging)) hoedanigheid is dat fysica er niet relevant voor is (zelfs al nemen zij aan dat geest een materiële basis in het brein heeft). Zulke kritieken zijn grotendeels geïnspireerd door het geloof dat fysica beperkt is tot een klassieke Newtoniaanse vorm, welke in wezen alles uiteindelijk reduceert tot een mechanisme van enig soort. Echter, zoals later in meer detail uitgelegd zal worden, brengt de quantumtheorie, welke nu de grondslag is, met zich mee dat de deeltjes van de fysica zekere primitieve geest-achtige hoedanigheden hebben welke niet mogelijk zijn in termen van Newtoniaanse begrippen (hoewel zij, uiteraard, geen bewustzijn hebben). Dit betekent dat op basis van de moderne fysica zelfs onbezielde stof niet volledig begrepen kan worden in termen van Descartes' begrip dat het niets is dan een substantie die ruimte inneemt en bestaat uit afzonderlijke objecten. Omgekeerd zal er beargumenteerd worden dat geest gezien kan worden altijd een fysiek aspect te hebben, al kan dit erg subtiel zijn. Zo worden we geleid tot de mogelijkheid van een werkelijke verhouding tussen de twee, omdat zij nooit het absolute verschil van basishoedanigheden hebben dat aangenomen werd door Descartes en door anderen, zoals de 'opduikings'-materialisten (emergent materialists).

Aldus is nu de weg geopend om het mogelijke belang van fysica in deze context te zien. Dit komt omdat de quantumtheorie het mechanistische (Newtoniaanse) raamwerk ontkent dat tot dus ver impliciet het idee had gerechtvaardigd dat geest van zulk een aard is dat hij absoluut niets te maken heeft met de wetten van de stof. Bovendien, hoewel deze nieuwe hoedanigheden van de stof zijn vastgesteld op het fundamentele niveau van de deeltjesfysica, zullen we in een latere sectie aangeven hoe het mogelijk kan zijn dat zij werkzaam worden op hogere niveau's van organisatie zoals die van het brein en zenuwstelsel.

2 De implicate orde en de quantumtheorie

De vraag naar de verhouding tussen geest en stof is reeds in enige mate onderzocht in een van mijn eerdere werken in fysica [Bohm 1980]. In dit werk, dat oorspronkelijk trachtte relativiteit en quantumtheorie te begrijpen op een aan beide gemeenschappelijke basis, ontwikkelde ik het begrip van de vervatte (enfolded) of implicate orde. Het wezenlijke kenmerk van deze gedachte is dat het hele universum op zekere wijze alles vervat en dat elk ding het geheel vervat. Hieruit volgt dat op zekere wijze en in zekere mate alles alles vervat of impliceert, maar op zulk een manier dat onder de typische voorwaarden van de gewone ervaring, er een grote mate van relatieve onafhankelijkheid van dingen is. Het basisvoorstel is dan dat deze vervatheids-verhouding niet slechts passief of oppervlakkig is. In plaats daarvan is zij actief en wezenlijk voor wat elk ding is. Hieruit volgt dat elk ding inwendig gerelateerd is aan het geheel, en daarom aan al het andere. De uitwendige verhoudingen worden dan getoond in de ontvouwde of explicate orde waarin elk ding, zoals reeds aangeduid, gezien wordt als relatief gescheiden en uitgestrekt, en alleen uitwendig gerelateerd aan andere dingen. De explicate orde, welke de gewone ervaring overheerst zowel als de klassieke (Newtoniaanse) fysica, lijkt aldus op zichzelf te staan. Maar in feite kan zij niet juist begrepen worden los van haar grond in de primaire werkelijkheid van de implicate orde.

Omdat de implicate orde niet statisch is maar in grond dynamisch van aard, in een voortdurend proces van verandering en ontwikkeling, noem ik haar meest algemene vorm de holobeweging. Alle dingen gevonden in de ontvouwde, explicate orde duiken op uit de holobeweging waarin zij vervat zijn als potentialiteiten en vallen er uiteindelijk in terug. Zij duren slechts zekere tijd, en zolang zij duren wordt hun bestaan onderhouden door een constant proces van ontvouwing en weer-vervatting, wat de oorzaak is van hun relatief stabiele en onafhankelijke vormen in de explicate orde.

Bovenstaande beschrijving dan geeft, zoals ik elders in meer detail getoond heb [Bohm 1980], een geldige intuïtief te bevatten uitleg van de betekenis van de eigenschappen van stof, zoals geïmpliceerd door de quantumtheorie. Het vraagt maar weinig reflectie om te zien dat een vergelijkbare beschrijving zelfs nog directer en vanzelfsprekender op de geest van toepassing is, met zijn constante stroom van vluchtige gedachten, gevoelens, verlangens en impulsen, welke elkaar in en uit stromen, en welke, in zekere zin, elkaar vervatten (zoals we bijvoorbeeld kunnen zeggen dat een gedachte impliciet is in een andere, opmerkende dat dit woord (enfolded) letterlijk "ingevouwen" betekent). Of om het anders te stellen, het algemene implicate proces van ordening is gemeenschappelijk aan zowel geest als stof. Dit betekent dat geest en stof uiteindelijk tenminste sterk analoog zijn en bij lange na niet zo verschillend als zij bij oppervlakkige beschouwing schijnen te zijn. Daarom lijkt het redelijk om verder te gaan en te suggereren dat de implicate orde kan dienen als middel om de actuele verhouding tussen geest en stof consistent uit te drukken, zonder iets als de Cartesiaanse dualiteit tussen hen te introduceren.

In dit stadium echter is de implicate orde nog grotendeels een algemeen raamwerk van gedachte waarbinnen we redelijkerwijs kunnen hopen een meer gedetailleerde inhoud te ontwikkelen welke vooruitgang mogelijk zou maken naar het verwijderen van de kloof tussen geest en stof. Vooralsnog ontbeert zij zelfs aan de fysieke zijde een goedgedefinieerde verzameling algemene principes die zou bepalen hoe de in de implicate orde vervatte potentialiteiten worden geactualiseerd als relatief stabiele en onafhankelijke vormen in de explicate orde. De afwezigheid van een soortgelijke verzameling principes is, natuurlijk, ook heel duidelijk aan de mentale zijde. Maar nog belangrijker, wat ontbreekt is een helder begrip hoe mentale en materiële zijden eigenlijk gerelateerd moeten worden.

Wat duidelijk nodig is is een uitbreiding van de implicate orde, welke de theorie in de boven aangeduide richting ontwikkelt. In deze verhandeling zullen we een benadering onderzoeken die naar mijn mening ver gaat in het vervullen van deze vereiste. Deze is gebaseerd op wat de causale interpretatie van de quantumtheorie genoemd wordt ([Bohm 1952], [Bohm & Hiley 1975, 1987], [Hiley & Peat 1987]). Om te tonen waarom deze ingebracht wordt, zal ik eerst een kort overzicht geven van enkele van de hoofdlijnen van de quantumtheorie welke riepen om een nieuwe interpretatie langs de voorgestelde lijnen (zie ook [Bohm 1984], [Zukav 1979]).

Ten eerste, de quantumtheorie impliceert dat alle materiële systemen een zogeheten golf-deeltje dualiteit hebben in hun eigenschappen. Zo kunnen elektronen die zich in Newtoniaanse fysica gedragen als deeltjes, zich onder geschikte voorwaarden ook gedragen als golven (zij kunnen bijvoorbeeld statistische interferentie-eigenschappen vertonen wanneer er een groot aantal passeert door een stelsel van spleten). Deze duale aard van materiële systemen is totaal in strijd met Newtoniaanse fysica, waarin elk systeem zijn eigen aard heeft onafhankelijk van context.

Ten tweede, alle actie is in de vorm van vastgestelde en meetbare eenheden energie, moment en andere eigenschappen, quanta genoemd welke niet verder gedeeld kunnen worden. (Een atoom heet bijvoorbeeld te 'springen' van één staat naar een andere zonder tussenliggende staten te passeren, en daarbij een ondeelbaar quantum lichtenergie uit te stralen.) Wanneer deeltjes op elkaar inwerken, is het alsof ze alle met ondeelbare verbanden verbonden zijn tot een enkel geheel., Als we dit echter tot grote schaal uitbreiden, is het aantal verbanden zo groot dat processen in hoge mate van benadering behandeld kunnen worden als scheidbaar (zoals men de gemeenschappelijke beweging van een grote massa zandkorrels kan behandelen als een bij benadering deelbare stroom). En dit verklaart de onbegrensde scheidbaarheid van processen die we op het grootschalige niveau ervaren.

Ten derde is er een vreemde nieuwe eigenschap van niet-localiteit. Dat wil zeggen dat onder zekere voorwaarden, deeltjes die op macroscopische afstand van elkaar zijn in staat lijken te zijn elkaar in zekere zin te beïnvloeden, zelfs al is er geen bekend middel waardoor zij verbonden zouden kunnen zijn. Als we ook maar een of andere (misschien nu nog onbekende) soort van kracht zouden aannemen om deze verbinding te verklaren, dan geeft de welbekende stelling van Bell een preciese en algemene toets om te beslissen of de verbinding lokaal is, d.w.z. voortgebracht door krachten die werken wanneer de systemen niet in contact zijn [Bell 1966]. Er kan aangetoond worden dat de quantumtheorie impliceert dat aan Bell's toets niet voldaan wordt, en deze implicatie wordt bevestigd door echte experimenten. Daarom volgt hieruit dat als er zulke krachten zijn, zij niet-locaal moeten werken. Zulke niet-locale interacties zijn wezenlijk vreemd aan het algemene begrippenstelsel van klassieke (Newtoniaanse) fysica, zoals het over de laatste paar eeuwen bekend was (dat stelt dat interacties hetzij in contact zijn of gedragen worden door locaal werkende velden die zich continu voortplanten door de ruimte).

Dit alles kan samengevat worden in termen van een nieuw begrip van quantum-heelheid, dat impliceert dat de wereld niet geanalyseerd kan worden in onafhankelijk en afzonderlijk bestaande delen. Deze soort van analyse zal een bij benadering en begrensde soort van toepasbaarheid hebben, d.w.z. in een domein waarin bij benadering Newtoniaanse fysica geldt. Maar fundamenteel is het quantum-heelheid wat primair is.

In het bijzonder betekent zulke heelheid dat in een waarneming die uitgevoerd wordt tot een quantum­theoretisch niveau van nauwkeurigheid, het waarnemende instrument en het waargenomen systeem niet beschouwd kunnen worden als gescheiden. In plaats daarvan heeft elk deel aan de ander in zulk een mate dat het niet mogelijk is de waargenomen uitkomst van hun interactie ondubbelzinnig aan alleen het waargenomen systeem toe te schrijven. Daarom is er, zoals aangetoond door Heisenberg, een grens aan de precisie van de informatie die verkregen kan worden over het laatste. Dit contrasteert met de Newtoniaanse fysica, waarin het in principe altijd mogelijk is waarnemingen te verfijnen tot een onbegrensde graad van precisie.

Niels Bohr [1934, 1958] heeft een heel subtiele analyse gedaan van deze hele kwestie. Om vergelijkbare redenen als boven behandelt hij het hele proces van observatie als een enkel fenomeen, wat een geheel is dat niet verder analyseerbaar is. Voor Bohr impliceert dit dat de wiskunde van de quantumtheorie niet bekwaam is een ondubbelzinnige (d.w.z. precies definieerbare) beschrijving te leveren van een individueel quantumproces, maar dat zij in plaats daarvan alleen een algoritme is dat statistische voorspellingen levert betreffende de mogelijke uitkomsten van een stel experimenten. Bohr veronderstelt verder dat er geen nieuwe begrippen mogelijk zijn die ondubbelzinnig de werkelijkheid van het individuele quantumproces zouden kunnen beschrijven. Daarom is er geen manier om intuïtief of anderszins te begrijpen wat er bij zulke processen gebeurt. Alleen in het Newtoniaanse grensgeval kunnen we bij benadering een beeld krijgen van wat er gebeurt, en dit zal moeten zijn in termen van de begrippen van de Newtoniaanse fysica.

Bohr's benadering heeft de verdienste een consistente uitleg te geven van de betekenis van de quantumtheorie. Bovendien concentreert ze zich op iets dat nieuw is in de fysica, namelijk de heelheid van het waarnemende instrument en wat waargenomen wordt. De kwestie is duidelijk ook van hoofdbelang bij het bespreken van de verhouding tussen geest en stof. Maar Bohr's stelligheid dat deze heelheid niet begrepen kan worden door wat voor begrippen dan ook, hoe nieuw zij ook mogen zijn, impliceert dat verdere vooruitgang op dit gebied voornamelijk afhangt van de ontwikkeling van nieuwe stelsels wiskundige vergelijkingen, zonder enig echt intuïtief of fysiek inzicht betreffende hun betekenis los van de experimentele uitkomsten welke ze mogelijk voorspellen. Daarentegen heb ik altijd gevoeld dat wiskunde en intuïtief inzicht hand in hand gaan. Zichzelf beperken tot slechts één van deze is als een hand achter je rug binden en alleen met de andere werken. Dit is natuurlijk een belangrijke beperking in de fysica, maar het is heel duidelijk een nog belangrijker beperking bij het bestuderen van de geest, waar intuïtief inzicht zelf een primaire factor moet zijn.

In het licht van het bovenstaande lijkt het erg belangrijk om Bohr's aanname dat er geen opvatting van het individuele quantumproces mogelijk is, ter discussie te stellen. Het was dan ook juist door dit te doen dat ik ertoe gebracht werd de causale interpretatie van de quantumtheorie te ontwikkelen, waaraan ik reeds eerder refereerde, welke, zoals in dit artikel getoond zal worden, in staat is een grondslag te verschaffen voor een niet-dualistische theorie van de verhouding tussen geest en stof.

3 De causale interpretatie van de quantumtheorie

Er zal nu een korte uitleg van de causale interpretatie van de quantumtheorie worden gegeven (zie [Bohm 1952], [Bohm & Hiley 1987]). De eerste stap in deze interpretatie is aan te nemen dat het elektron, bijvoorbeeld, in feite een deeltje is, dat een goedgedefinieerd traject volgt (zoals een planeet rond de zon). Maar het wordt altijd begeleid door een nieuw soort quantumveld. Nu is een veld iets dat over de ruimte verspreid is. We zijn reeds bekend met bijvoorbeeld het magnetische veld, waarvan men door ijzervijlsel rond een magneet of een stroomdragende draad ziet dat het zich door de ruimte uitspreidt. Elektrische velden die zich uitspreiden rond een geladen object zijn ook welbekend. Deze velden combineren zich om elektromagnetische golven te geven, welke uitstralen door de ruimte (bijvoorbeeld radiogolven).

Het quantumveld echter, is niet eenvoudig een terugkeer naar deze oudere begrippen, maar het heeft zekere qualitatief nieuwe kenmerken. Deze impliceren een radicaal afscheid van Newtoniaanse fysica. Om een van de sleutelaspecten van dit afscheid te zien, beginnen we met op te merken dat velden in het algemeen wiskundig weergegeven kunnen worden door zekere uitdrukkingen die potentialen genoemd worden. In de fysica beschrijft een potentiaal een veld in termen van een mogelijkheid of potentialiteit welke aanwezig is op elk punt van de ruimte om aanleiding te geven tot werking op een deeltje dat op dat punt is. Wat cruciaal is in de klassieke (-Newtoniaanse) fysica is dan dat de werking van deze potentiaal op een deeltje altijd proportioneel is aan de intensiteit van het veld. Men kan zich dit voorstellen door te denken aan de werking van watergolven op een dobberende kurk, welke zwakker en zwakker wordt als de golven zich verspreiden. Zoals met electrische en magnetische golven kan het kwantumveld ook vertegenwoordigd worden in termen van een potentiaal welke ik de quantum­potentiaal noem. Maar afwijkend van wat er gebeurt bij elektrische en magnetische potentialen, hangt de quantum­potentiaal alleen af van de vorm, niet van de intensiteit van het quantumveld. Daarom kan zelfs een erg zwak quantumveld het deeltje sterk beïnvloeden. Het is alsof we een watergolf hadden die een kurk plotseling met volle kracht zou kunnen omhoogstuwen, zelfs ver van de bron van de golf. Zulk een begrip is duidelijk fundamenteel verschillend van de oudere Newtoniaanse ideeën. Want het impliceert dat zelfs verre kenmerken van de omgeving het deeltje sterk kunnen beïnvloeden.

Als een voorbeeld kunnen we het twee-spleten interferentie-experiment beschouwen, getoond in Fig. 1.

FIG. 1. Het twee-spleten interferentie-experiment.

In dit experiment denke men aan quantumgolven welke vallen op een vel dat twee spleten bevat, A en B. Deze golven passeren door de twee spleten en verspreiden zich dan als zij zich verder voortplanten. Waar de golven elkaar tegenkomen interfereren zij, optellende tot een sterkere golf waar hun trillingen in fase zijn, en elkaar uitdovende waar zij uit fase zijn. Bij klassieke velden, zoals de elektromagnetische, leidt dit tot het welbekende interferentiepatroon bestaande uit een verzameling franje-achtige banden die afwisselend sterk en zwak zijn.

Laten we, om te zien wat er gebeurt met quantumsystemen, een zeer zwakke straal van elektronen beschouwen welke het spletensysteem afzonderlijk en onafhankelijk bereiken, de een na de ander. Elk elektron volgt een goedgedefinieerd pad, dat gaat door de ene spleet of de andere. Inderdaad zou zo'n elektron volgens Newtoniaanse ideeën, nadat het door een van de spleten gepasseerd is, zich door de lege ruimte ervoor bewegen in een rechte lijn met constante snelheid. Maar quantumtheoretisch is dit niet zo. Laten we om te zien wat hier gebeurt, de quantum­potentiaal beschouwen, getoond in Fig. 2.

FIG. 2. De quantum­potentiaal voor het twee-spleten interferentie-experiment.

De quantum­potentiaal is aanwezig voor de spleten. Hij bestaat uit uit een serie 'plateau's' gescheiden door diepe 'valleien'. Wanneer een elektron een van deze 'valleien' oversteekt, wordt het scherp versnelt. Zo worden de elektronen zelfs in de lege ruimte voor de spleten afgebogen door de quantum­potentiaal, en deze afbuiging kan zelfs ver van de spleten nog sterk zijn.

Nu is de elektronenbron, in een typisch experiment van deze soort, een hete gloeidraad achter de spleten, waaruit zij gedacht kunnen worden te komen 'koken' met een willekeurige statistische variatie van beginpositie's (d.w.z. toevallig hier en daar verschijnend). Elk elektron volgt een particulier pad, gaande door de ene spleet of de andere, tot het aankomt bij het detectiescherm als een individueel deeltje, waar het bijvoorbeeld een individueel vlekje veroorzaakt op een fotografische plaat geplaatst op het scherm. In zijn beweging wordt het elektron beïnvloed door de quantum­potentiaal, welke zoals we ons herinneren (?), bepaald wordt door de golf welke in het algemeen aan het deeltje voorafgaat. Als we echter de hele verzameling van trajecten volgen, welke een aanvankelijk willekeurige verdeling van deeltjes vertegenwoordigt, dan worden deze, zoals getoond in Fig. 3, systematisch 'samengebald' in een franje-achtig patroon (dat duidelijk zal worden nadat vele elektronen aangekomen zijn bij het scherm voor de spleten).

FIG. 3. Deeltjestrajecten voor het twee-spleten interferentie-experiment.

Op deze manier verklaren we hoe het elektron een deeltje kan zijn, en toch statistisch karakteristiek golf-achtige eigenschappen kan vertonen. Het is echter essentieel voor deze verklaring, dat de quantum­potentiaal alleen afhangt van de vorm van de golf, zodat hij sterk kan zijn zelfs waar de golf-intensiteit zwak is. Of om het anders te stellen, wat hier wezenlijk nieuw is is het kenmerk dat we niet-localiteit hebben genoemd, d.w.z. het vermogen van verre delen van de omgeving (zoals het spleten-systeem) om de beweging van het deeltje in belangrijke mate te beïnvloeden (in dit geval door zijn werking op het quantumveld).

Ik zou willen suggereren dat we een verder begrip van dit kenmerk kunnen verkrijgen door een nieuw begrip van actieve informatie voor te stellen dat een sleutelrol speelt in deze context. Het woord "in-formeren" moet hier genomen worden in zijn letterlijke betekenis, d.w.z. het "vorm brengen in" (in plaats van in zijn technische betekenis in informatie-theorie als neg-entropie). Men kan zich het elektron voorstellen als bewegende door zijn eigen energie. De quantum­potentiaal werkt dan door vorm te brengen in zijn beweging, en deze vorm is gerelateerd aan de vorm van de golf waarvan de quantum­potentiaal is afgeleid.

Er zijn veel analogieën van het begrip van actieve informatie in onze algemene ervaring. Beschouw zo een schip op automatische piloot geleid door radargolven. Het schip wordt niet mechanisch geduwd en getrokken door deze golven. In plaats daarvan wordt de vorm van de golven opgepikt, en met behulp van het hele susteem geeft dit een overeenkomstige gestalte en vorm aan de beweging van het schip door diens eigen kracht. Evenzo kan de vorm van radiogolven zoals uitgezonden door een radiostation de vorm van muziek of spraak dragen. De energie van het geluid dat we horen komt van de relatief ongevormde energie uit het stopcontact, maar zijn vorm komt van de activiteit van de vorm van de radiogolf; een gelijksoortig proces vindt plaats bij een computer welke machinerie aanstuurt. De 'informatie' is in het programma, maar haar activiteit geeft gestalte en vorm aan de beweging van de machinerie. Evenzo zeggen huidige theorieën dat in een levende cel de vorm van het DNA-molecuul werkt om gestalte en vorm te geven aan de synthese van proteïnen (door overgedragen te worden op moleculen RNA).

Ons voorstel is dan om dit begrip van actieve informatie uit te breiden tot stof op het quantum-niveau. De informatie op het quantumniveau is potentieel overal actief, maar actueel actief alleen waar het deeltje is (zoals bijvoorbeeld de radiogolf actief is waar de ontvanger is). Zulk een begrip suggereert echter dat het elektron mogelijk veel complexer is dan we dachten (hebbende een structuur van een complexiteit die misschien vergelijkbaar is met bijvoorbeeld die van een eenvoudig stuurmechanisme zoals een automatische piloot). Deze suggestie gaat in tegen heel de traditie van de fysica over de laatste paar eeuwen welke overtuigd is van de aanname dat naargelang we stof analyseren in kleinere en kleinere delen, hun gedrag steeds eenvoudiger wordt.. Toch hoeven aannamen van deze soort niet altijd juist te zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld grote menigten van menselijke wezens vaak een veel eenvoudiger gedrag vertonen dan dat van de individuen waaruit zij bestaan.

Laat onze kennis van de fysica ruimte toe voor een structuur van bovengenoemde soort? In feite zijn de kleinste afstanden die tot dus ver in de fysica beproefd zijn van de orde van 10-16 cm. Daarentegen is de kortste afstand die betekenis kan hebben in hedendaagse fysica van de orde van 10-33 cm, de zogeheten Planck-lengte, waarover men het algemeen eens is dat de huidige opvattingen van ruimte, tijd en stof waarschijnlijk er radicaal moeten veranderen. Tussen 10-16 en 10-33 is er een factor 1017, welke ongeveer dezelfde is als die tussen 10-16 en gewone macroscopische afstanden (van de orde van 10 cm). Tussen 10 cm en 10-16 cm ligt een enorme mogelijkheid voor structuur. Waarom zou er niet een soortgelijke mogelijkheid zijn tussen 10-16 cm en 10-33 cm, en misschien daar nog voorbij? (Het is interessant in dit verband op te merken dat zelfs de huidige snaartheorieën van de fysica leiden tot de mogelijkheid van zeer complexe structuren op afstanden zo klein als 10-33 cm.)

Het begrip actieve informatie impliceert, zoals we gezien hebben, de mogelijkheid van een zekere soort van heelheid van het elektron met verre kenmerken van zijn omgeving. Dit is op zekere manier soortgelijk aan Bohr's begrip van heelheid, maar is hierin verschillend dat het begrepen kan worden in termen van het begrip van een deeltje waarvan de beweging wordt geleid door actieve informatie. In Bohr's benadering daarentegen, is er geen overeenkomende manier om zulk een heelheid begrijpelijk te maken.

De betekenis van deze heelheid wordt echter veel vollediger getoond door niet een eenvoudig elektron te beschouwen zoals tot nu toe gedaan hebben, maar in plaats daarvan een systeem dat bestaat uit veel van zulke deeltjes. Hier verschijnen verschillende nieuwe begrippen.

Ten eerste kunnen twee of meer deeltjes elkaar sterk beïnvloeden door de quantum­potentiaal, zelfs wanneer ze door grote afstanden gescheiden zijn. Dit is gelijksoortig aan wat er gebeurde met de spleten, maar het is algemener. Zulke niet-locale actie op grote afstand is bevestigd in experimenten die beoogden te testen of aan de Bell-toets welke ik eerder noemde wordt voldaan.

Ten tweede kan men, in een veel-deeltjes-systeem, aan de interactie van de deeltjes denken als afhangende van een gemeenschappelijke poel van informatie behorende tot het systeem als geheel, op een manier die niet analyseerbaar is in termen van te voren toegekende verhoudingen tussen individuele deeltjes. Dit kan geïllustreerd worden in termen van het verschijnsel van supergeleiding. Nu worden op gewone temperaturen elektronen die bewegen in een metaal op willekeurige wijze verstrooid door diverse hindernissen en onregelmatigheden in het metaal. Bijgevolg is er weerstand tegen de stroom van electriciteit. Op lage temperaturen echter, bewegen de electronen samen op georganiseerde wijze, en kunnen daarom rondom zulke hindernissen en onregelmatigheden gaan om hun patroon van ordelijke samenbeweging daarna te her-vormen (zie Fig. 4). Aldus worden zij niet verstrooid, en daarom kan de stroom onbegrensd stromen zonder weerstand.

FIG. 4. Supergeleidende stroom stromende rond een hindernis

Een gedetaileerdere analyse toont dat de quantum­potentiaal voor het hele systeem dan een niet-locale connectie bevat welke het bovenbeschreven georganiseerde en ordelijke patroon voortbrengt van elektronen die samen bewegen zonder verstrooiing. We kunnen hier een analogie maken met een balletdans, waarin al de dansers, geleid door een gemeenschappelijke poel van informatie in de vorm van de choreografie, in staat zijn om samen te bewegen op een gelijkelijk georganiseerde en ordelijke wijze, om rondom een hindernis te gaan en hun bewegingspatroon te her-vormen.

Als het basisgedrag van stof zulke kenmerken als heelheid, niet-localiteit en organisatie van beweging door gemeenschappelijke poelen van informatie inhoudt, hoe geven we dan rekenschap van de gewone grootschalige ervaring, waarin we zulke kenmerken niet vinden? Er kan aangetoond worden [Bohm & Hiley, 1987] dat op hogere temperaturen het quantum­potentiaal de vorm aanneemt van onafhankelijke delen, wat impliceert dat de deeltjes bewegen met een overeenkomstige onafhankelijkheid. Het is alsof, in plaats van betrokken te zijn in een balletdans, mensen onafhankelijk zouden bewegen, ieder met zijn eigen afzonderlijke poel van informatie. Zij zouden dan een menigte vormen, waarin de georganiseerde beweging van het ballet verbroken is.

4 Implicaties voor de geest

Uit het bovenstaande volgt dat de mogelijkheden voor heelheid in de quantumtheorie een objectieve betekenis hebben. Dit staat in contrast tot wat gebeurt in de klassieke fysica, welke een geheel moet behandelen als enkel een gemakkelijke manier om te denken over wat beschouwd wordt als in werkelijkheid niets anders dan een collectie van onafhankelijke delen in een mechanisch soort van interactie. Daarentegen is in de quantumtheorie het ballet-achtige gedrag bij supergeleiding, bijvoorbeeld, duidelijk meer zoals dat van een organisme dan als dat van een mechanisme. In feite, als we verder gaan, dan suggereert het hele begrip van actieve informatie een rudimentair geest-achtig gedrag van de stof, want een wezenlijke hoedanigheid van de geest is juist de activiteit van vorm, eerder dan van substantie. Zo assimileren we, als we bijvoorbeeld een krant lezen, niet de substantie van het papier, maar alleen de vorm van de letters, en het zijn deze vormen die aanleiding geven tot een informatie-inhoud in de lezer welke zich actief manifesteert in zijn of haar daaropvolgende activiteiten. Een soortgelijke geest-achtige hoedanigheid van de stof openbaart zichzelf sterk op het quantum-niveau, in de zin dat de vorm van de golffunctie zichzelf manifesteert in de bewegingen van de deeltjes. Deze hoedanigheid treedt echter niet significant op op het niveau waar bij benadering de klassieke fysica geldt.

Laten we de kwestie nu van de zijde van de geest benaderen. We beginnen met kort enkele aspecten te beschouwen van de aard van gedachte. Nu is een groot deel van de betekenis van gedachte juist de activiteit waartoe een gegeven informatiestructuur aanleiding kan geven. We kunnen dit gemakkelijk verifiëren in onze subjectieve ervaring. Veronderstel bijvoorbeeld dat in een donkere nacht, we enkele schaduwen tegenkomen. Als we informatie hebben dat er moordenaars in de buurt kunnen zijn, kan dit onmiddellijk aanleiding geven tot een gevoel van gevaar, met een heel bereik van mogelijke activiteiten (gevecht, vlucht, enz.). Dit is niet slechts een mentaal proces, maar het omvat een onvrijwilig en wezenlijk onbewust proces van hormonen, hartslag en neuro-chemicaliën van diverse soorten, zowel als fysieke spanningen en bewegingen. Als we echter nog eens kijken en zien dat het alleen om een schaduw gaat, dan heeft deze gedachte een kalmerend effect, en alle boven beschreven activiteit houdt op. Zo'n reactie op informatie is zeer algemeen (bijv. informatie dat X een vriend of een vijand is, goed of slecht, enz.). In het algemeen ziet men met geest dus dat informatie actief is op al deze manieren: fysiek, chemisch, electrisch, enz.

Zulke activiteit is duidelijk gelijksoortig aan die welke beschreven was in verband met automatische piloten, radio's, computers, DNA, en quantumprocessen in elementaire deeltjes zoals electronen. Op het eerste gezicht lijkt er echter nog een groot verschil te zijn tussen deze twee gevallen. Zo kan actie in onze subjectieve ervaring, tenminste in sommige gevallen, bemiddeld worden door reflectie in het bewuste denken, terwijl in de verschillende hier gegeven voorbeelden van activiteit van objectieve informatie, deze actie onmiddellijk is. Maar in feite is het verschil, zelfs als dit gebeurt, niet zo groot als het lijkt. Want zulke reflectie volgt op het uitstellen van fysieke actie. Dit geeft aanleiding tot een reeks gedachten. Doch zowel het uitstel van de fysieke actie als de resulterende reeks gedachten volgen onmiddellijk uit een ander soort van actieve informatie dat de behoefte om dit te doen met zich meebrengt.

Gegeven dit alles lijkt het duidelijk dat tenminste in de context van gedachteprocessen, er een soort van actieve informatie is die tegelijk fysiek en mentaal van aard is. Actieve informatie kan dus dienen als een soort van 'brug' tussen deze twee zijden van de werkelijkheid als geheel. Deze twee zijden zijn onscheidbaar, in de zin dat informatie bevat in gedachte, waarvan we voelen dat die aan de 'mentale' zijde is, tegelijkertijd een gerelateerde neuro-fysiologische, chemische en fysieke activiteit is (wat duidelijk dat is wat bedoeld wordt met de 'materiële' kant van deze gedachte).

We hebben echter tot hier toe alleen een klein deel van de betekenis van gedachte overwogen. Nu kunnen onze gedachten een heel gebied van informatie-inhoud van verschillende soorten bevatten. Dit kan dan weer overzien worden door een hoger niveau van mentale activiteit, alsof het een soort materieel object was naarnaar men kan 'kijken'. Hieruit kan een nog subtieler niveau van informatie verschijnen, welke op een activiteit duidt die in staat is de oorspronkelijke verzameling informatie te organiseren tot een groter geheel. Maar zelfs nog subtielere informatie van deze soort kan, op haar beurt, overzien worden door een nog meer subtiel niveau van mentale activiteit, en tenminste in principe kan dit onbeperkt doorgaan. Elk van deze niveau's kan dan gezien worden van de materiële kant. Van de mentale kant gezien is het een potentieel actieve informatie-inhoud. Maar van de materiële kant is het een actuele activiteit welke werkt om de minder subtiele niveau's te organiseren, en de laatste dienen als het 'materieel' waarop zo'n operatie plaatsvindt. Aldus is op ieder niveau informatie de band of brug tussen de twee kanten.

Het voorstel is dan dat een soortgelijke verhouding geldt op onbeperkt hoge niveau's van subtiliteit. Ik suggereer dat deze mogelijkheid om voorbij enig specificeerbaar niveau van subtiliteit te gaan, het wezenlijke kenmerk is waarop de mogelijkheid van intelligentie is gebaseerd.

Het is in dit verband interessant om de betekenis van "subtiel" te overwegen, welke volgens het woordenboek "zeer verfijnd, delicaat, onvatbaar, ondefinieerbaar" is. Maar het is nog interessanter om zijn latijnse wortel te overwegen, sub-texere, wat "fijn geweven" betekent. Dit suggereert een metafoor voor gedachte als een reeks van dichter en dichter geweven netten. Elk kan een zekere inhoud 'vangen' van een overeenkomstige 'fijnheid'. De fijnere netten kunnen niet alleen de details tonen van de vorm en structuur van wat wordt 'gevangen' in de grovere netten, zij kunnen ook een verdere inhoud in zich bevatten welke geimpliceerd wordt in de grovere netten. We worden zo geleid tot een uitbreiding van het begrip van implicate orde, waarin we een reeks onderling gerelateerde niveau's hebben waarin de meer subtiele — d.w.z. de 'fijner geweven' niveau's, waaronder gedachte, gevoel, en fysieke reacties — degene die minder subtiel zijn — d.w.z. de 'groffer gewevene' — zowel ontvouwen als vervatten. In deze reeks correspondeert de mentale zijde natuurlijk met wat meer subtiel is en de fysieke zijde met wat minder subtiel is. En elke mentale zijde kan op zijn beurt een fysieke zijde worden als we gaan in de richting van grotere subtiliteit.

5 Een uitbreiding van de quantumtheorie

Laten we nu terugkeren naar een overweging van de quantumtheorie. Wat is haar verhouding tot het samenweven van het fysieke en het mentale dat boven besproken is? Ten eerste, laten we ons herinneren dat omdat de quantumpotentiaal kan worden gezien als informatie wier activiteit het is de 'dans' van de elektronen te geleiden, er een basisgelijkenis is tussen het quantumgedrag van een electronensysteem en het gedrag van de geest. Maar als we mentale processen wensen te relateren aan de quantumtheorie zal deze gelijkenis uitgebreid moeten worden. De eenvoudigste manier om dit te doen is de analogie tussen mentale processen en quantumprocessen te verbeteren door te overwegen dat ook de laatste in staat kunnen zijn tot uitbreiding tot onbeperkt hoge niveau's van subtiliteit.

Om dit te bereiken kan men beginnen met bijvoorbeeld te veronderstellen dat zoals de quantum­potentiaal uit actieve informatie bestaat welke vorm kan geven aan de bewegingen van de deeltjes, er zo ook een super-quantum­potentiaal is welke vorm kan geven aan de ontvouwing en ontwikkeling van de eerste-orde quantum­potentiaal. De laatste zou dan niet langer aan de wetten van de huidige quantumtheorie voldoen; ze zouden een benadering zijn die alleen geldt wanneer de werking van de super-quantum­potentiaal verwaarloosd kan worden.

Natuurlijk is er reden om hier te stoppen. Maar men kan gaan met een reeks van orden van super-quantumpotentia­len te veronderstellen, waarbij elke orde uit informatie bestaat die vorm geeft aan de activiteit van de eerstvolgende lagere orde (welke minder subtiel is). Op deze manier zouden we kunnen komen tot een proces dat zeer gelijksoortig is aan dat waartoe we geleid zijn in de overweging van de verhouding tussen verschillende niveau's van subtiliteit in de geest.

Men kan dan vragen: wat is de verhouding tussen deze twee processen? Het antwoord dat ik hier voorstel is dat er geen twee processen zijn. In plaats daarvan wil ik suggereren dat beide wezenlijk hetzelfde zijn. Dit betekent dat dat wat we als geest (mind) ervaren, in zijn beweging door diverse niveau's van subtiliteit op natuurlijke wijze uiteindelijk het lichaam zal bewegen door het niveau van de quantum­potentiaal en de 'dans' van de deeltjes te bereiken. Er is geen onoverbrugbaar hiaat of barrière tussen twee van deze niveau's. In plaats daarvan is er in elk stadium een soort van informatie als brug. Dit impliceert dat de quantum­potentiaal die werkt op bijvoorbeeld atomaire deeltjes slechts één stap in het proces vertegenwoordigt.

De inhoud van ons eigen bewustzijn is dan een deel van dit totale proces. Ik impliceer zo dat in zekere zin een elementaire geest-achtige kwaliteit zelfs aanwezig is op het niveau van deeltjesfysica, en dat als we naar subtielere niveau's gaan deze geest-achtige kwaliteit sterker en ontwikkelder wordt. Elke soort en niveau van geest kan een relatieve autonomie en stabiliteit hebben. Men kan dan de wezenlijke modus van de verhouding van al deze niveau's beschrijven als participatie, waarbij we ons herinneren dat dit woord twee grondbetekenissen heeft, "deelhebben aan" (to partake of) en "deelname aan" (to take part in). Door 'vervatting' (enfoldment) heeft elke relatief autonome soort en niveau van geest in een of andere graad deel aan (partakes of) het geheel. Hierdoor heeft zij deel aan alle andere in haar 'verzamelen' van informatie. En door de activiteit van deze informatie neemt zij eveneens deel aan (takes part in) het geheel en aan elk deel. Het is in deze soort activiteit dat de inhoud van de subtielere en implicate niveau's wordt ontvouwen (bijv. zoals de beweging van het deeltje de betekenis ontvouwt van de impliciete informatie in het quantumveld, en zoals de beweging van het lichaam ontvouwt wat impliciet is in subtielere niveau's van gedachte, gevoel, enz.).

Voor het menselijke wezen impliceert dit alles een diepgaande heelheid, waarin mentale en fysieke kanten zeer dicht participeren in elkaar. Evenzo zijn intellect, emotie, en de hele toestand van het lichaam in een soortgelijke vloeitoestand van fundamentele participatie. Aldus is er geen echte scheiding tussen geest en stof, psyche en soma. De gewone term "psychosomatisch" wordt op deze manier gezien als misleidend, daar hij de Cartesiaanse notie suggereert van twee gescheiden substantie's in een soort van interactie (indien niet door de actie van God, dan misschien op een andere manier).

Dit gezichtspunt uitbreidende, zien we dat elk menselijk wezen op soortgelijke wijze op een onscheidbare wijze participeert in de samenleving en in de planeet als geheel. Wat verder gesuggereerd kan worden is dat zulke participatie verder gaat tot een grotere collectieve geest, en uiteindelijk misschien tot een nog meer omvattende geest, in principe bekwaam om onbegrensd voorbij zelfs de menselijke soort als geheel te gaan. (Dit kan worden vergeleken met enkele van Jung's [1981] ideeën.)

FIG. 5. Magnetische polen als abstractie van een alomvattend magnetisch veld.

Tenslotte kunnen we vragen hoe deze theorie te begrijpen als de subtiele niveau's worden doorgevoerd tot oneindigheid. Treedt het doel van doorgronding constant terug als we dit proberen? Ik suggereer dat de schijn van zulk een terugtreding in wezen alleen een kenmerk van onze taal is, welke neigt te veel nadruk te plaatsen op de analytische zijde van onze gedachte-processen.

Om uit te leggen wat hier bedoeld wordt, kunnen we de analogie overwegen van de polen van een magneet, die evenzo hulpmiddel zijn bij linguïstische en intellectuele analyse, en geen onafhankelijk bestaan hebben buiten zulke analyse. Zoals getoond in Fig. 5 is er in elk deel van de magneet een potentieel paar van noord- en zuidpolen die elkaar overlappen. Maar deze magnetische polen zijn in feite abstracties, geïntroduceerd voor het gemak om te denken over wat er gebeurt, terwijl het hele proces een diepere realiteit is — een ongebroken magnetisch veld dat over heel de ruimte aanwezig is.

Evenzo kunnen we om over het onderwerp te denken elk gegeven niveau van subtiliteit uit het ongebroken geheel van de werkelijkheid abstraheren en onze aandacht er op concentreren. Op elk zulk niveau zal er een 'mentale pool' en een 'fysieke pool' zijn. Aldus heeft, zoals we reeds opmerkten, zelfs een elektron tenminste een rudimentaire mentale pool, wiskundig vertegenwoordigd door de quantumpotentiaal. Omgekeerd hebben zoals we gezien hebben zelfs subtiele mentale processen een fysieke pool. Maar de diepere werkelijkheid is iets voorbij zowel geest als stof, welke beide alleen aspecten zijn die dienen als termen voor analyse [1]. Deze kunnen bijdragen aan ons begrip van wat er gebeurt maar zijn in geen zin gescheiden substanties in interactie. Noch reduceren we één pool to alleen maar een functie of aspect van de andere (zoals bijv. gedaan wordt in het materialisme en in het idealisme). Het kernpunt is echter dat vóór de komst van de quantumtheorie onze kennis van stof zoals verkregen uit de studie der fysica ons ertoe gebracht zou hebben te ontkennen dat deze een mentale pool zou kunnen hebben, welke hem in staat zou stellen te participeren met geest in de verhouding zoals die hier beschreven is. We kunnen nu zeggen dat deze kennis van stof (zowel als van geest) veranderd is op zo'n manier dat deze de hier beschreven benadering ondersteunt Het verder volgen van deze benadering zou ons misschien in staat stellen onze kennis van beide polen uit te breiden tot nieuwe domeinen.

Voetnoot

[1] Zie [Marshall 1989], p. 73, voor de weergave van een gedachte welke belangrijke overeen­komsten heeft met het hier voorgestelde. Ook hij gebruikt het begrip van een algemene quantum­werkelijk­heid als een basis voor de lichamelijke en geestelijke gebieden, beschouwd als onscheidbare kanten of aspecten. Maar hij stelt voor om dit te verklaren vanuit de quantumtheorie zoals ze nu staat in haar gebruikelijke interpretatie. In déze verhandeling hebben we daarentegen de causale interpretatie van de quantumtheorie met haar extra begrippen van deeltjes­trajecten en actieve informatie gebruikt, en hebben we aangenomen dat de verhouding tussen mentale en materiële kanten uiteindelijk alleen begrepen kan worden door het schema uit te breiden voorbij het domein waarin de huidige quantumtheorie geldt.

Voor andere recente pogingen om de geest-stof verhouding te beschouwen in het licht van de quantumtheorie, zie [Penrose 1989] en [Lockwood 1989]. Voor een bespreking van de begrippen van actieve informatie en implicate orde door een aantal auteurs, zie [Pylkkanen 1989].

Referenties

[BELL, J.S., 1966] On the problem of hidden variables in quantum theory, Reviews of Modern Physics, 38, p. 447.

[BOHM, D., 1952] A suggested interpretation of the quantum theory in terms of hidden variables, Physical Review, 85, pp. 166-189.

[BOHM, D., 1980] Wholeness and the Implicate Order (London, Routledge & Kegan Paul).

[BOHM, D., 1984] Causality, and Chance in Modern Physics, new edn with new preface (London, Routledge & Kegan Paul).

[BOHM, D. & HILEY, B.J., 1975] On the intuitive understanding of Nonlocality as implied by the quantum theory, Foundations of Physics, 5, pp. 93-109.

[BOHM, D. & HILEY, B.J., 1987] An ontological basis for the quantum theory, Physics Reports, 144, pp. 323-348.

[BOHR, N., 1934] Atomic Theory and the Description of Nature (Cambridge, Cambridge University Press).

[BOHR, N., 1958] Atomic Theory and Human Knowledge (New York, Wiley).

[COTTINGHAM, J., 1986] Descartes (Oxford, Basil Blackwell).

[HAUGELAND, J. (ed.), 1981] Mind Design: philosophy, psychology, artificial intelligence (Mongtomery, VT, Bradford Books).

[HILEY, B.J. & PEAT, F.D. (eds.), 1987] Quantum Implications (London, Routledge & Kegan Paul).

[JUNG, C.G., 1981] Memories, Dreams and Reflections (London, Collins Fontana).

[LOCKWOOD, M., 1989] Mind, Brain and the Quantum (Oxford, Basil Blackwell).

[MARSHALL, I.N., 1989] Consciousness and Bose-Einstein Condensates, New Ideas in Psychology, 7, pp. 73-83.

[PENROSE, R., 1989] The Emperor's New Mind: concerning minds, computers and the laws of physics (Oxford, Oxford University Press).

[PYLKKANEN, P. (ed.), 1989] The Search for Meaning (Wellingborough, Thorsons).

[ZUKAV, G., 1979] The Dancing Wu Li Master: an overview of the new physics (New York, Morrow).